Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Netvlies

betekenis & definitie

Netvlies noemt men een vlies van zenuwen, hetwelk de achterste helft van den oogappel bekleedt. Het vertoont zich als eene uitbreiding van de gezigtszenuw, die aan de achterzijde den oogappel bereikt en als het ware den steel vormt, waaraan deze bevestigd is. De plek, waar zich de gezigtszenuw met den oogappel vereenigt, ligt echter niet tegenover het middelpunt van het hoornvlies, maar meer naar de zijde van den neus (fig. 5), en daar die zenuw zich naar alle kanten gelijkmatig uitbreidt, loopt zij naar den kant van den neus het verst naar voren.

Ons gezigtsveld ontvangt hierdoor naar de buitenzijde meer ruimte. Alle zigtbare voorwerpen spiegelen zich af op ons netvlies, evenals op de gevoelig gemaakte plaat der photographische camera obscura, en wel zoo, dat, wanneer men van elk voorwerp eene regte lijn naar zijn beeld op het netvlies trekt, al deze rigtingslijnen elkander in één punt kruisen (fig. 1), hetwelk zich nabij het middelpunt van het oog bevindt. Hieruit volgt, dat alles, wat regts van ons gelegen is (bijv. punt b), zich op de linker helft (m), en wat links van ons gelegen is (bijv. punt c), zich op de regter helft (n) van het netvlies afspiegelt.

Een microscopisch onderzoek leert, dat de bouw van het netvlies zeer fijn en ingewikkeld is. Men onderscheidt daarin verscheidene lagen (fig, 2 , 350-maal vergroot). Eerst, namelijk het digtst bij het vaatvlies, heeft men eene laag (A) van lange, loodregte, doorzigtige,digt bij elkaar geplaatste staafjes (a), waartusschen men fleschvormige ligchamen (b) aantreft. Daarop volgt de buitenste korrellaag (B), welke uit kleine, ronde, eenigzins hoekige cellen bestaat, welke met de binnenste korrellaag (D) verbonden zijn door evenwijdig loopende vezels (e). Daarop volgt de zenuwcellenlaag (E) en eindelijk de vezellaag (F). Deze laatste is zamengesteld uit de straalvormig uitgebreide en netvormig verbondene vezels der gezigtszenuw. Hieruit blijkt, dat tusschen deze vezels en de bovenste staafjes eene geleidende verbinding bestaat, zoodat bij prikkeling dier staafjes de indruk naar de zenuwvezels wordt overgebragt en door middel der gezigtszenuw de hersenen bereikt.

Het gedeelte, hetwelk tegenover de pupil gelegen is, verschilt aanmerkelijk van de overige deelen van het netvlies. Het is geelachtig gekleurd en draagt om die reden den naam van de gele vlek.

De bovenste laag heeft er talrijke fleschvormige ligchamen. De onderste laag, die der zenuwvezels, ontbreekt er geheel en al, daar zij vóór de gele vlek uit elkander wijken, deze van alle kanten omgeven en zich eerst aan de andere zijde dier vlek weder vereenigen, zooals in fig. 3 bij vergrooting is afgebeeld. Men ziet hier bij a de gezigtszenuw en bij b de gele vlek. Dewijl bij de gele vlek de laag der zenuwvezels ontbreekt en tevens bij het midden dier vlek de overige lagen minder dik zijn, ontstaat er eene holte, de netvliesgroef geheeten. De staafjeslaag bestaat hier geheel uit fleschvormige ligchamen.

Voorts bevat het netvlies in zijne binnenste lagen nog bloedvaten en eene soort van bindweefsel. Eene slagader, die met de gezigtszenuw in het oog doordringt, is gesplitst in 4 of 5 takken, welke zich verder straalvormig verdeelen, met hunne fijne takjes in de zenuwlaag doordringen en zich gedeeltelijk in een net van haarvaten verliezen. De aderen van dit net verbinden zich weder tot stammen, die naast de slagaderstammen voortloopen en zich ten laatste tot ééne ader vereenigen, welke met de gezigtszenuw het oog verlaat. In de bovenste lagen van het netvlies heeft men echter geene vaten.

Het netvlies is gevoelig voor het licht; zijne ongevoeligheid, bijv. bij de zwarte staar, veroorzaakt blindheid. Terwijl de lichtstralen, van de verschillende punten van een voorwerp uitgaande, zich op het netvlies vereenigen, ondervinden de verschillende punten van dit laatste, naar gelang van de kleur en de verlichting van gemeld voorwerp, een zekeren prikkel, welke door de vezels der gezigtszenuw de hersenen bereikt. De lagen van het netvlies vervullen daarbij eene verschillende rol. Het blijkt namelijk, dat het geheele netvlies, met uitzondering van de bovenste laag, ongevoelig is voor het licht, zoodat de overige lagen slechts dienen tot voortplanting en welligt tot wijziging van de indrukken, door de eerste laag ontvangen. Vandaar dat het punt van het scherpste zien gelegen is in de gele vlek en wel in bovenvermelde holte, waar zich enkel fleschvormige ligchamen bevinden. Om bovengemelde ongevoeligheid te bewijzen, bezigt men de volgende proef.

Wanneer men het regter oog sluit en het kruis (fig. 4) vóór het linker oog brengt, dan ziet men de zwarte schijf onduidelijk aan de regter zijde liggen. Verwijdert, men nu het boek van het oog, dan ziet men weldra de schijf verdwijnen, terwijl zij bij meerdere verwijdering terugkeert. Is nu fig. 5 eene afbeelding van de doorsnede van het linker oog, dan ontwaart men, dat het beeld van het kruis ontstaat in de netvliesgroef (a), terwijl dat van het kruis juist op de intrede van de gezigtszenuw valt. Daardoor blijkt dus, dat deze laatste ongevoelig is. Alleen de bovenlaag met de staafjes en fleschvormige ligchamen, welke op de gezigtszenuw ontbreken, daar deze een weg baant door de netvlieslagen, is alzoo gevoelig voor den lichtprikkel.

Brengt men voorts ter zijde van het oog, terwijl dit laatste regtuit staart, een licht in beweging, dan ontwaart men in het verlichte gezigtsveld de bloedvaten van het netvlies, omdat die bloedvaten eene schaduw werpen op de gevoelige bovenlaag. Is in fig. 6 het licht zoo geplaatst, dat daarvan in c een beeld ontstaat op het netvlies, dan zendt dit beeld wederom stralen uit, die het overig gedeelte van het netvlies verlichten. Is voorts a eene ader, dan zal deze eene belemmering opleveren voor die lichtstralen en eene schaduw veroorzaken op de daarachter gelegene netvlieslaag, en deze schaduw wordt bij de aangewezene proef waargenomen. Hieruit volgt al dadelijk, dat de gevoelige netvlieslaag achter de vaten moet liggen, terwijl men voorts door deze proef den afstand tusschen de vaten en die gevoelige laag bepalen kan. Het is niet moeijelijk te begrijpen, dat men dien afstand berekenen kan, wanneer men opmerkt, hoeveel de verplaatsing der schaduw op het netvlies bij de bekende bewegingen van het lichtgevend voorwerp bedraagt.

< >