Cornelis Anthonie Geisweit van der Netten, een verdienstelijk Nederlandsch krijgskundige, werd geboren den 19den Julij 1772. Hij nam reeds in 1787 dienst als kadet bij het regiment infanterie van Salm, werd bij de bemagtiging der voorposten van Amsterdam gewond en gevangen genomen, begaf zich vervolgens naar het Oostenrijksche leger, om tegen de Turken te strijden, en zag zich in 1794 geplaatst als kadet bij het regiment karibiniers in Nederland. In 1799 werd hij 2de luitenant bij de kavallerie en in 1806 ritmeester, eerst bij de garde, later bij de hussaren, viel bij den aftogt uit Rusland, na zwemmende over de Beresina te zijn getrokken, gewond in handen der Russen, doorreisde als krijgsgevangene een groot gedeelte des rijks en herkreeg na Nederlands verlossing zijne vrijheid. In 1814 kwam hij als majoor in Nederlandsche dienst en zag zich in 1815 geplaatst aan het hoofd van het kavallerie-onderwijs te Delft.
Zeer veel heeft hij bijgedragen tot verbetering der paardenfokkerij. Hij werd bevorderd tot den rang van generaal-majoor der kavallerie en overleed te Delft den 27sten Mei 1847. Hij was ridder van de Orde der Unie en van die van den Nederlandschen Leeuw. Ook heeft hij eene lange reeks van werken over militaire aangelegenheden geschreven, waarvan wij slechts enkele zullen noemen, te weten: „Algemeen zamenstel der militaire pligten, kundigheden en dienstverrigtingen enz. (1803)”, — „Grondbeginselen der krijgswetenschappen en van den krijgsdienst (1806)”, — „Onderrigt voor de ligte troepen enz. (1808)”, — „Bijzonder onderrigt in de handgrepen te paard (1807; 2de druk, 1829)”, — „Onderrigt in het schieten zijdgeweer (1808, en later nog 5-maal)”,— „De bajonetschermkunst (1832)”, — „Beknopte handleiding tot de paardenkennis enz. (1818)”, — „Karel XII en Napoleon of tafereelen en vergelijkingen uit hunne krijgstogten (1827)”, — en „De Veteraan of krijgsbedrijven der Nederlanden in België en der Russen in Turkije en Perzië (1837, 2 dln)”. Hij heeft daarenboven zoovele opstellen in tijdschriften geplaatst en zulk een aantal handschriften nagelaten, dat men verbaasd moet staan over zijne werkzaamheid.