Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Infanterie

betekenis & definitie

Infanterie (De) of het voetvolk vormt het grootste gedeelte der Europésche legers. Zij is het gemakkelijkst en het goedkoopst uit te rusten en te organiséren, zoowel voor het bezigen van vuurwapens als van blanke wapens geschikt, kan op ieder slechts eenigzins bruikbaar terrein dienst doen, — vecht zoowel in verstrooide als in geslotene gelederen en dient evenzeer in den aanvallenden als in den verdedigenden oorlog. Om al die redenen vormt zij het gewigtigst gedeelte der krijgsmagt. Men onderscheidt linie-infanterie en ligte infanterie.

Tot de eerste rekent men de grenadiers en fuseliers, — tot de laatste de jagers en tirailleurs. Het wapen der infanterie is het bajonet-geweer, waarbij sommigen den sabel voegen, — dat der jagers de buks met getrokken loop en hertsvanger. De infanterie is de oudste legermagt en maakte reeds bij de Grieken en Romeinen het hoofdbestanddeel uit der troepen. In de middeneeuwen, toen de ridders zich liefst door ruiters zagen omringd, werd het voetvolk eenigen tijd verwaarloosd, slecht uitgerust en nog slechter aangevoerd. Sedert de invoering der vuurwapens is zij echter weder op den voorgrond getreden. De naam is afkomstig van het Spaansche woord infante (onmondige, knecht of knaap), gelijk ook in onze taal het woord „krijgsknechten” nog niet ongebruikelijk is. Het regelmatige voetvolk werd in de 15de eeuw in Spanje infanteria de la ordenanza genaamd, en deze naam kwam ook bij de overige legers in zwang.