Johann Nepomuk Nestroy, een verdienstelijk kluchtspeldichter, geboren te Weenen den 7den December 1802, studeerde in de regten, verbond zich als bezitter van eene fraaije basstem in 1822 aan het tooneel en debuteerde aan de hof-opera met zulk een uitstekend gevolg, dat hij aanstonds geplaatst werd. Twee jaar later begaf hij zich als eerste bassist naar den schouwburg te Amsterdam, in 1824 naar Brünn en in 1826 naar Graz, waar hij zich weldra uitsluitend tot het kluchtspel bepaalde en door zijne vernuftige invallen de lieveling werd van het publiek. In 1831 verbond hij zich aan een schouwburg te Weenen en in 1854 nam hij er de directie van het Carltheater op zich.
Hij overleed te Graz den 31sten Mei 1862. Hij onderscheidde zich door eene oorspronkelijke en humoristische voorstelling der karakters en wist in het laag-komieke het lachwekkende treffend na te bootsen. Van zijne talrijke kluchten vermelden wij: „Der gefühlvolle Kerkermeister’, — „Nagerl und Handschuh”, — „Der böse Geist Lumpacivagabundus”, — „Eulenspiegel”, — „Zu ebener Erde und im ersten Stock”, — „Talisman”, — „Mäd’l aus der Vorstadt”, — „Einem Jux will er sich machen, — „Nur Ruhe”, — „Freiheit in Krähwinkel”, — „Schlimme Buben”, — „Auweh mein Kopf”, — en „Umsonst”.