Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Muzen

betekenis & definitie

De Muzen waren in de Grieksche fabelleer oorspronkelijk nymfen van geestdriftwekkende bronnen, vervolgens de godinnen van het gezang en later ook de beschermsters der verschillende soorten van poëzij en in het algemeen der kunsten en wetenschappen.

Wij ontmoeten haar het eerst bij de dichtlievende Traciërs. Daar zij in ouden tijd inzonderheid in Piérië bij den Olympus gehuldigd werden, droegen zij ook den naam van Piériden en Olympiaden. Voorts heette men ze Pimpleïden naar een berg en eene bron, beide Pimpla genoemd, in Piérië, en Libethriden naar eene bergstreek in Boeotië. Ook andere bijnamen ontvingen zij van de bergen, grotten en bronnen, waar zij bij voorkeur vertoefden. Later verspreidde zich de dienst der Muzen over Attica, in den Peloponnesus, over Creta, Beneden-Italië en Lydië.

Volgens de oudste sagen zijn de Muzen de dochters van Uranus en Gaea (Hemel en Aarde), — volgens Homerus zijn zij telgen van Zeus (Jupiter) en volgens Hesíodus van Zeus en Mnemósyne. Haar aantal klimt van 3 tot 9 en vormt steeds eene groep. Van 3 is de dienst het eerst op den Helicon ingevoerd, namelijk van Melete (Overpeinzing), Mneme (Herinnering) en Aoïde (Gezang). Aratus kent er 4 en noemt ze dochters van Zeus en Plusia. Bij Epicharmus vindt men er 7 vermeld als dochters van Piérus. Het meest gewone getal is echter 9; wij vinden dit reeds bij Hesíodus en zij dragen hier de volgende namen: Clio, Euterpe, Thalía, Melpómene, Terpsichore, Erato, Polyhymnia, Urania en Calliope. In lateren tijd — na Theócritus — werd er Arethusa als de muze van het heldendicht bijgevoegd.

De Muzen hielden bij voorkeur haar verblijf op den Helicon, op wiens top zij kunstige dansen uitvoerden. Zij baadden zich in de bron Hippocrene en in de rivieren Permessus en Olmius. Op den Olympus woonden zij zamen met de Chariten en met Himerus, en dikwijls vertoefden zij op den Cithaeron, den Pindus en den Parnassus. Hier bevond zich de Castalische bron, en wie hieruit dronk, werd doortinteld van dichterlijken gloed. In de zaal der Goden bevinden zij zich bij de gastmalen en verrukken de Onsterfelijken door haar gezang. Haar hoofdman is Apollo, deswege Musagetes genoemd.

De Muzen zijn maagden, die geenerlei zinnelijken hartstogt kennen; niettemin werden vele beroemde dichters der mythische oudheid hare zonen geheeten, en de naam van muzenzonen is ook thans nog in zwang. Daar Apollo de God der profetie is, zijn de Muzen bekend met het verledene, het tegenwoordige en de toekomst. Ook traden zij wel op in scheidsregterlijke waardigheid, bijv. in den wedstrijd tusschen Apollo en Marsyas, en waagden zelven zich wel eens aan zulk een wedstrijd, bijv. met de Sirenen, desgelijks dochters van Piérus. De plastische kunst stelt de Muzen voor in een lang en plooijenrijk gewaad en met een krans van laurier- of klimopbladeren om het hoofd.