Moesië (Moesia, Mysia) is de naam eener oud-Romeinsche provincie ten zuiden van den benedenloop van de Donau. Zij strekte zich uit tusschen deze en den Haemus (Balkan), van den mond der Drinus (Drina) in de Savus (Save) tot aan de Zwarte Zee en kwam dus ongeveer overeen met het hedendaagsche Servië en Boelgarije. De rivier Ciabrus (Zibritz) splitste het land in 2 deelen, Opper- en Neder-Moesië.
In overouden tijd waren aldaar de Thracische stammen der Triballen en Geten gevestigd, naast welke in 277 vóór Chr. de Keltische stam der Scordiscers er een vaderland vond. De Romeinen kwamen eerst in 75 vóór Chr. met hen in vijandelijke aanraking en veroverden in 29 vóór Chr. Opper-en in 6 vóór Chr. NederMoesië. Ten tijde van Tiberius had Moesië veel te lijden van de meer noordelijk wonende Daciërs en Sarmaten, en om zich tegen hen te beveiligen, werden, behalve een wal tusschen Tomi en Axiópolis, vestingwerken langs de Donau aangelegd.
De verovering van Dacië door Trajanus (106 na Chr.) bezorgde er grootere veiligheid, totdat de Gothen (250) er invallen deden en keizer Aureliaus noodzaakten tot den afstand van Dacië. Keizer Valens veroorloofde aan de West-Gothen, toen deze door de Hunnen bedreigd werden, zich in Moesië te vestigen. Daarna verschenen van de 5de tot de 7de eeuw de Slawen om in Opper-Moesië eene woonplaats te zoeken, en eindelijk werd het land ingenomen door de Boelgaren, welke er ook thans nog een groot deel der bevolking uitmaken. Van de steden in Opper-Moesië vindt men o. a. vermeld: Viminacium (Kostolatz), Singidunum (Belgrado), Naïssus (Nisj) en Ra tiaria (Artsjer), en in Neder-Moesië: Tomi (Koestendsje) en Salsovia (Toeltsja) aan de Zwarte Zee, — voorts: Oescus (Gigen), Novae (Steklen), Scaidava (Roestsjoek) en Durostorum (Silistria) aan de Donau, — en eindelijk Nicópolis ad Haemum (Nikoeb), Ternobum (Tirnowa) en Marcianópolis (Imertje) in het binnenland.