Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Minghetti

betekenis & definitie

Minghetti (Marco), een Italiaansch staatsman, geboren te Bologna den 8sten September 1818, is de zoon van een bemiddeld koopman, studeerde eerst in de wis- en natuurkunde en vervolgens in de staatswetenschappen en begaf zich daarna op reis naar Duitschland, Engeland en Frankrijk, terwijl hij voorts togten ondernam door zijn eigen vaderland. In 1846, nadat Pius IX den Heiligen Stoel beklommen had, stichtte hij het dagblad: „II Felsineo”, eerlang het orgaan der gematigde partij. In 1847 werd hij lid van de door den Paus te Rome zaâmgeroepen consulta en trad den lOden Maart 1848 in het liberale kabinet als minister van Openbare Werken. Doch toen reeds de encyclica van den 29sten April hem inlichtte omtrent de wezenlijke gevoelens van den Paus, nam hij zijn ontslag, begaf zich naar Carlo Alberto, koning van Sardinië, werd bij den generalen staf van dezen geplaatst, nam deel aan den veldtogt van 1848 in Lombardije en ontving na het gevecht bij Goito den rang van majoor.

Na den noodlottigen afloop van den oorlog vestigde hij zich ambteloos in zijne geboorteplaats. Hier hield hij zich bezig met staat- en huishoudkundige onderwerpen en schreef: „Dell’ economia publica e delle sue attinenze colla morale e col diritto (1859)”. Tevens knoopte hij vriendschappelijke betrekkingen aan met Cavour en stond hem van 1859 tot aan den Vrede van Villafranca als secretaris-generaal ter zijde. Daarna bevorderde hij als voorzitter der nationale Vergadering in de Romagna de vereeniging van dit gewest met Sardinië en vertegenwoordigde zijne vaderstad in het Italiaansche Parlement. In October 1860 belastte hij zich onder Cavour met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken en bleef in die betrekking in het kabinet-Ricasoli. Daar zijne reorganisatie van het binnenlandsch bestuur, op den grondslag van decentralisatie gevestigd, in het Parlement geen bijval vond, trad hij af. In het kabinet-Farini belastte hij zich in December 1862 met de portefeuille van Financiën en na het aftreden van Farini tevens met het voorzitterschap.

De conventie van 4 September 1864 kwam door hem tot stand, doch daar zij door de openbare meening werd afgekeurd, nam hij den 20sten September 1864 zijn ontslag. In 1868 ging hij als gezant naar Londen, maar trad reeds in Mei 1869 als minister van Landbouw in het kabinet-Menabrea, waarmede hij in November van dat jaar aftrad. hij was vervolgens de leider der oppositie tegen het kabinet-Lanza-Sella en rapporteur in het Parlement over de financiële voorstellen van dat bewind. Nadat het in Julij 1873 bezweken was, trad hij aan het hoofd van het coalitieministérie en belastte zich met het beheer der Financiën. Hoewel hij de oplossing der kwestiën van inwendig bestuur en de herstelling van het financieel evenwigt als zijne voornaamste taak beschouwde, genoot hij al dadelijk den voorspoed, dat hij een bondgenootschap met Duitschland en eene verzoening met Oostenrijk kon tot stand brengen. Ook maakte hij zich verdienstelijk door de dekking van het deficit en door de bankwet. Intusschen noodzaakten de verdeeldheid der partijen in het Parlement en het ontbreken van eene vaste meerderheid hem tot halve maatregelen en tot een stelsel van schipperen, die aan eerzuchtige partijhoofden gelegenheid gaven, om met kracht tegen zijne voorstellen in verzet te komen, zoodat hij eindelijk, vermoeid door de onverpoosde haspelarij, in Maart 1876 een votum van wantrouwen uitlokte en met zijne ambtgenooten het bewind nederlegde.