Bologna, voorheen eene der noordeljjkste delegatiën van den Kerkelijken Staat, vormt sedert 1860 eene provincie van het koningrijk Italië met ruim 400000 inwoners op 64 q geogr. mijlen, en is in 3 arrondissementen — Bologna, Imola en Vergato — verdeeld. Het land is een fraai gedeelte der Romagna, in het noorden effen en vruchtbaar en in het zuiden met uitloopers der Apennijnen, met bosschen en weiden bedekt. Het wordt besproeid door een aantal kleine rivieren, die tot het stroomgebied der Po behooren en van de Apennjjnen afdalen, zooals de Reno, Panaro, Silaro, Quaderno enz., en de vlakte, waar overal rijst, graan, hennep, vlas, groenten, ooft, zuidelijke vruchten enz. verbouwd worden, is er van een aantal groote en kleine kanalen doorsneden.
Eigenaardige voortbrengselen zijn er Bolognésche hondjes, Bolognésche worst (sucis de Bologne) zijde, krijt en spaat. Toorts levert de bodem er marmer, gips, leem enz. De hoofdbronnen van bestaan zijn er landbouw, vee- en bjjen-teelt, fabrieken en handel.
De hoofdstad der provincie, desgelijks Bologna genoemd, is eene der oudste, grootste en rijkste steden van Italië en wordt wegens de vruchtbaarheid van haren omtrek “la grassa (de vette)” genaamd. Zij ligt aan den voet der Apennijnen tusschen de rivieren Reno, waarover eene brug met 22 bogen is gebouwd, en Savena. Bij het naderen der schilderachtig gelegene stad maken de twee scheeve torens (Asinelli en Garisende), alsmede de toren der hoofdkerk en de lange hogengang, uit de stad naar het klooster San Luca geleidend, een eigenaardigen indruk. Er zijn 13 poorten, en de stadsmuur heeft de gedaante van een vijfhoek. De huizen zijn er meerendeels 3 verdiepingen hoog en van arcades voorzien.
Het voornaamste plein is er de Piazza maggiore, met de beroemde “Bron van Neptunus” versierd en door paleizen omgeven. Er zijn 75 kerken en onder deze de zeer antieke van San Petronio, waarin zich vele kostbare schilderijen en de door Cassini (1653) getrokken meridiaan bevinden, terwijl ook andere kerken een grooten rijkdom van kunstgewrochten bezitten. De merkwaardige scheeve torens hebben wij reeds genoemd. De één, in 1109 door Gherard Asinelli begonnen, verheft zich met eene rijzige gedaante tot eene hoogte van 85 Ned. el en wijkt met zijne spits wel 15 Ned. palm van de loodlijn af, terwijl de ander, in 1110 door Garisende gebouwd, slechts 42 Ned. el hoog is ongeveer 3 palm van de loodlijn afwijkt. Men telt er 90000 inwoners.
Bologna is de zetel van een aartsbisschop, van een Hof van Appèl en van eene universiteit, welke laatste van ouds — men zegt, dat zij uit de regtsgeleerde school van keizer Theodosius (425 na Chr.) is ontstaan — grooten roem heeft bezorgd aan de stad. In de middeleeuwen telde zij weleens 10000 studenten uit alle landen van Europa, — thans zijn er ongeveer 300. Tot hare meest-beroemde hoogleeraren behoorden Irnerius, Aszo, Gratianus, Accursius, Malphighi, Cassini, Mezzofanti enz. Daarenboven had zij onderscheidene vrouwelijke hoogleeraren, die met grooten lof werkzaam waren. In den aanvang der 18de eeuw hield doctoressa Lama Bassi er voorlezingen over wiskunde en natuurlijke historie, en later verwierf er Clotilda Tambroni den leerstoel der Grieksche letterkunde. Graaf Marsigli vermaakte in 1690 zijn geheele vermogen aan de universiteit en aan het hiermede verbondene en door hem gestichte Instituut van Wetenschappen, hetwelk in 1714 geopend werd, tegen het einde der vorige eeuw in verval kwam, maar door Pius VIII in 1829 weder is opgerigt. Het paleis van het Instituut bevat de sterrewacht, de snijkamer, het kabinet voor natuurlijke historie en voor natuurkunde enz.
Ook is er eene bibliotheek van 200000 boekdeelen en 1000 handschriften, eep munt- en penningkabinet en een botanische tuin. Daarenboven vindt men er een aantal andere scholen en instellingen voor wetenschap en kunst, bijvoorbeeld eene genie- en artillerie-school, eene geneeskundige school, eene muziekschool, eene landbouw-vereeniging, een typographisch genootschap, en verscheidene academiën, die zich door zonderlinge namen onderscheiden. Paus Clemens XIII stichtte er de Academie voor schoone kunsten (Academia delle belle arti), die in het bezit is van prachtige doeken der Bolognésche school (Carracci, Guido Reni, Domenichino, Albano enz.) en tevens eene inrigting van onderwijs voor schilders. Voorts zijn er vele paleizen met voortreffelijke voortbrengselen der kunst, zooals die van Marescalchi, Martinengo, Ercolani, Zambeccari, Ranuzzi, Tanari, Caprara en Bacciochi. Er zijn 4 schouwburgen, 9 hospitalen, en onderscheidene kloosters.
Van den prachtigen bogengang, naar het klooster San Luca loopende, hebben wij reeds melding gemaakt. Van dien gang loopt een andere naar het fraaije kerkhof della Certosa met een groot aantal prachtige gedenkteekenen. Er zijn ongeveer 80000 inwoners, die in handel en nijverheid de noodige bronnen van bestaan vinden. Het Bologna-Kanaal, door de stad vloeijende, is aan de beide uiteinden met de Reno verbonden.
Men verhaalt, dat Bologna veel ouder is dan Rome en aanvankelijk Felsina geheeten werd. Na den tweeden Punischen oorlog werden de Bojers, die haar ingenomen en tot hoofdstad gekozen hadden, van daar verdreven, en de Romeinen zonden in 189 vóór Chr. eene kolonie derwaarts, haar den naam gevende van Bononia. Zij ontwikkelde zich spoedig tot eene belangrijke stad, die ten tijde van Gratianus — doch vruchteloos — hare onafhankelijkheid zocht te verwerven. Vervolgens behoorde Bologna tot het Exarchaat, en werd daarna door de Longobarden veroverd, wier koning Athaulf zich genoodzaakt zag, op last van Pipijn, de stad aan den Paus af te staan. Toch moest Karel de Groote haar nogmaals aan de Longobarden ontrukken, waarna hij haar de voorregten schonk eener vrije stad. Later stonden de inwoners op tegen zijn kleinzoon Lotharius, die hen echter in bedwang hield. Daarna werd zij eene prooi van eigen dwingelanden of vreemde veroveraars, verhief zich tot een vrijen staat en nam deel aan de Kruistogten.
In den aanvang der 12de eeuw was zij eene vrijstad onder de hoede der Guelfen, wereldberoemd door hare universiteit, en zoo magtig, dat zij 40000 man te velde kon brengen. De rijke Bolognésche geslachten waren inmiddels door partijschap verdeeld, en dit werkte er nadeelig op de welvaart. Door ééne dier partijen werd de hulp van paus Nicolaus III ingeroepen, en zóó had deze de gelegenheid, om zich met de zaken van Bologna te bemoeijen. Hij verzwakte die republiek door haar van bondgenooten te berooven, en in 1324 zond de H. Stoel er reeds een legaat, die er 10 jaar lang naar willekeur regeerde. Bologna herkreeg echter door het verjagen van dien legaat de oude vrijheid, en nu kwam de familie Pepoli aan het bewind. Een bestuurder uit dit geslacht verkocht Bologna voor 20000 gulden aan den aartsbisschop Visconti van Milaan, die er een stadhouder stelde, en toen deze, na den
dood van zijn meester, zich het bewind wilde toeëigenen, vond hij krachtigen tegenstand bij de burgers, waarna hij het gezag toevertrouwde aan den legaat, welke laatste desgelijks door Azzo Guidi verdreven werd. Weldra stond de familie Bentivoglio er aan het hoofd der zaken, maar toen de laatste bewindvoerders van dit huis verjaagd waren, gaf Bologna zich over aan den Paus (1513) en werd eene pauselijke legatie.
De stad werd in 1796 door de Franschen ingenomen en met haar gebied eerst een deel der Cis-Alpijnsche republiek en vervolgens het departement Reno van het koningrijk Italië, totdat zij in 1815 weder aan den Paus werd toegekend. Herhaaldelijk verhief er zich een republikeinsche opstand, doch de stad, schoon zich met kracht en geestdrift verdedigende, moest telkens voor de Oostenrijksche wapenen bezwijken. De Oostenrijkers zagen zich genoodzaakt, er den staat van beleg te handhaven, totdat zij eindelijk, ten gevolge van den Oostenrijksch-ltaliaanschen oorlog (1860), met haar gebied als provincie aan het koningrijk Italië werd toegevoegd.