Mengs (Anton Baphaël), een beroemd schilder, geboren den 12den Maart 1728 te Aussig in Bohemen, ontving eerst van zijn vader onderwijs in de schilderkunst en ging in 1741 naar Eome, waar hij in de Sixtijnsche kapél en in het Vaticaan de werken der oude Italiaansche meesters bestudeerde. In 1744 begaf hij zich naar Dresden, waar August III hem tot Hofschilder benoemde en hem tevens de vergunning schonk om naar Rome terug te keeren. Hier bezocht hij de Académie en leverde in 1748 eenige groote stukken, waaronder eene Heilige Familie. Een schoon landmeisje, Margaretha Quazzi, diende hem daarbij tot modél, werd vervolgens zijne echtgenoote en bewoog hem om tot de R. Katholieke Kerk over te gaan.
Na zijn terugkeer te Dresden verhief de Koning hem tot eersten Hofschilder (1749) en bij de inwijding van de R. Katholieke kerk aldaar ontving hij den last om daarvoor een altaarstuk te vervaardigen en dit werk te Rome te volbrengen. In 1754 werd hij directeur van de pas opgerigte schilders-académie op het Kapitool, schilderde daarna voor de Coelestijner monniken het plafond in de St. Eusebius-kerk, voor den kardinaal Albani, als zolderschildering, den „Parnassus” en voor anderen onderscheidene stukken in olieverf, zooals eene „Cleopatra”, eene „Heilige Familie” en eene „Magdalena”. Een jong Engelschman, Webb genaamd, aan wien Mengs zijne denkbeelden over kunst mededeelde, gaf deze als zijne eigene in het licht. In 1761 vertrok Mengs, op verzoek van. koning Karel III, naar Spanje en schilderde aldaar o. a. een „Raad der Goden” en eene „Afneming van het kruis”, terwijl hij er het altaarstuk voor Dresden voltooide. Onaangename verwikkelingen waren oorzaak, dat hij in 1770 naar Italië terugkeerde, waar hij eerst 8 maanden te Florence vertoefde en daarna te Rome een allegorisch zolderstuk in de boekerij van het Vaticaan schilderde. Drie jaar later ging hij weder naar Spanje en beschilderde er het plafond van de eetzaal des Konings met de „Vergoding van Trajanus” en met den „Tempel des roems”. In 1776 echter bevond hij zich reeds weder te Rome, waar hij bij voortduring een jaargeld genoot van den Koning van Spanje en den 29sten Junij 1779 overleed.
De ridder d'Azara deed een fraai gedenkteeken ter zijner eer naast dat van Rafaël verrijzen, en Catharina II van Rusland schonk aan zijn stoffelijk overschot in de St. Pieterskerk een sierlijk praalgraf. Zijne aanzienlijke inkomsten besteedde Mengs gedeeltelijk aan ondersteuning van onbemiddelde kunstenaars, gedeeltelijk aan het aanschaffen van velerlei voorwerpen van kunst. Volgens Kugler onderscheidde hij zich door eene gestrenge studie van schoone vormen, door eene edele compositie, eene correcte teekening en een fraai en krachtig coloriet. Voor ’t overige hield hij zich niet aan eene bepaalde school, maar zocht de beste eigenschappen van verschillende meesters met elkander te vereenigen. Ook heeft hij merkwaardige geschriften over kunst geleverd. Eene Italiaansche uitgave van zijne werken is door den ridder d’Azara (1780, 2 dln) en eene Duitsche door Prange (1786, 3 dln) bezorgd. De beroemdste schilderijen van Mengs bevinden zich in het Koninklijk Muséum te Berlijn, in de Hofkerk te Dresden, in de Pinacotheek te München, in het Keizerlijk Muséum te Weenen, alsmede in de muséa te Madrid en te Petersburg.