In het middeneeuwsch Latijn masca en in het Italiaansch maschera, is reeds zeer oud. Immers men weet, dat het reeds in Griekenland bij feestelijke optogten — vooral bij de eeredienst van Dionysos (Bacchus) — gebruikt werd. Omdat de oorsprong van het Grieksche treurspel in naauw verband staat met de dienst van Dionysos, bezigde men aanvankelijk het masker ook op het tooneel.
Het antieke masker was eene soort van helm, die het geheele hoofd bedekte. Eerst werd het in Griekenland gemaakt van boombast, daarna van leder, hetwelk met linnen gevoerd was.
Eindelijk vervaardigde men het masker zelfs van ivoor. Men onderscheidt 4 soorten van maskers, namelijk tragische, komische, satyrisehe en dansmaskers. Meestal was het oude masker voorzien van eene groote mond-opening, alsmede van metalen stangen, om de stem te versterken. Het Grieksche gebruik kwam ook te Rome in den smaak en ging vervolgens over op de Italiaansche Commedia dell’ arte. Don Pasquale, de doctor van Bologna, ook Graziano geheeten, Pantalone van Venetië, de listige bedienden Scapino en Arlecchino, Brigheila van Ferrara, Beltramo van Milaan, Gelsonimo van Rome en de bluffende kapiteins Spaviënto, Frocasso en Tempesta, Tartaglia de Stamelaar, Giangurgolo en Coviello van Calabrië, Truffaldino en Smeraldino, Columbina en Spiletta waren sedert de middeneeuwen de gewone, door maskers onderscheidene karakters van het Italiaansche volkstooneel en werden in de 17de eeuw ook elders in Europa opgevoerd.
Het gebruik van maskers, zooals deze thans gedragen worden, is afkomstig uit Italië, bepaaldelijk uit Venetië, waar men ze bij alle feestelijke gelegenheden bezigt. Aan deze zijde der Alpen waren de maskers reeds in de 14de eeuw in zwang; zij werden door aanzienlijke vrouwen gedragen om het gelaat tegen de ruwheid van het weder te beschutten. Deze gewoonte bestond nog in de 17de eeuw, maar werd in de 18dfl door moesjes en blanketsel verbannen.