Markham (Clements Robert), een uitstekend Engelsch aardrijkskundige, geboren te Stillingfleet bij York den 20sten Julij 1830, nam als kadet dienst op de Engelsche vloot, zwierf vele jaren rond in den Stillen Oceaan en in de Middellandsche Zee, nam deel aan eene expeditie ter opsporing van John Franklin en gaf hiervan verslag in: „Franklin’s footsteps (1853)”. Voorts nam hij zijn ontslag om zich aan wetenschappelijke togten te wijden. In 1852 en 1853 reisde hij in Peru, waar hij inzonderheid op het boschgewest zijne aandacht vestigde en zich bepaalde bij de taal, geschiedenis en oudheden der Inca’s, zooals bleek uit zijn werk: „Cuzco and Lima (1855)”. In 1858 benoemde de Hackluyt-Society te Londen hem tot eere-secretaris en gaf onder zijne leiding een groot aantal vertaalde reisbeschrijvingen in het licht.
Toen men kort daarna besloot den chinchonaboom naarlndië over te planten, werd Markham door de regéring daarmede belast. Hij volbragt die taak in 1859 tot 1861. Hij doorkruiste de nog onbezochte cinchonawouden van Caravaja en koos in Indië de beste plaatsen uit voor de aanplanting. Zijne onderneming slaagde naar wensch. Nadat hij in 1862 en 1863 de betrekkingen van secretaris en onder-staatssecretaris voor Indië had bekleed, — nadat hij voorts zijne: „Travels in Peru and India” en in 1864 zijne studiën over de taal der Inca’s in zijn boek: „Grammar and dictionary of the Quichua language” in het licht gegeven had, vertrok hij in 1865 op last der regéring nogmaals naar Indië, om verslag uit te brengen over den toestand der cinchonaplantaadjes en der parelvisscherij. Zijne verdiensten werden naar eisch erkend, want hij zag zich in Engeland benoemd tot ridder der Bath-orde, ontving in Frankrijk den grooten prijs bij de Internationale Tentoonstelling van 1867, en werd in Duitschland versierd met het lidmaatschap der Keizerlijke Académie van de Naturae Curiosorum. In 1862 werd hij wijders secretaris van het Geographisch Genootschap te Londen en in 1867 vergezelde hij als geograaf de expeditie naar Abessinië, waarover hij schreef: „History of the Abysinian expedition (1869)”. Eindelijk leverde hij nog: „Life of the great Lord Fairfax (1870)”, een uitgebreid werk over de Inca’s, alsmede: „Memoir of the countess of Chinchon (1875)”.