Manfred, vorst van Tarente, geboren in 1231, was de zoon van keizer Frederik II en Blanca, de schoone dochter van graaf Bonifacius Lanzia. Hij geleek op zijn vader als regent en veldheer, als vriend van dichters en zangers, maar bezat ook diens zwakheden en gebreken; daarenboven was hij schoon, opgeruimd, vriendelijk, mild, ervaren en dapper. Na den dood zijns vaders in 1250 verkreeg hij het vorstendom Tarente en bij afwezigheid van zijn halfbroeder Koenraad IV had hij het bestuur over Italië. Paus Innocentius IV echter spoorde ’s Vorsten onderdanen aan tot opstand doordien hij beweerde, dat het rijk van Frederik II ter beschikking van den Paus was gesteld, omdat die Keizer gestorven was onder den last van den banvloek.
Manfred echter bragt de afvallige steden tot onderwerping, gaf in 1252 aan koning Koenraad het tot rust gedwongen Apulië en bleef hem zelfs nog getrouw, toen deze uit argwaan Manfreds bloedverwanten van moederszijde verbande. Toen in 1252 zijn neef Frederik, de zoon van den onttroonden Roomschen koning Hendrik, en in 1253 Hendrik, de zoon des Keizers, in jeugdigen ouderdom stierven, beschuldigde men hem, dat hij die beide Prinsen door vergif had omgebragt, en toen in 1254 ook Koenraad door den dood werd weggerukt, noemde de Paus hem diens moordenaar. Volgens den wensch van den adel en zelfs van markgraaf Bertold von Hohenburg, door Koenraad tot rijksbestuurder bestemd, belastte zich Manfred als stadhouder van zijn neef Koenradijn met het beheer van het Apulische rijk, en alle vazallen erkenden onder het afleggen van een eed, het regt van troonsopvolging van Manfred, indien Koenradijn kinderloos mogt overlijden, — een regt hem reeds door het testament zijns vaders toegekend. Doch de Paus vernieuwde zijne aanspraak op Apulië als een opengevallen leen der Kerk, en Manfred zag zich genoodzaakt, daar Bertold hem niet wilde ondersteunen en het hem aan geld ontbrak om de soldij der Duitsche krijgsknechten te betalen, terwijl daarenboven onderscheidene aanzienlijken tegen hem zamenspanden, den 27sten September 1254 met den Paus eene overeenkomst te sluiten, krachtens welke hij, na opheffing van den Kerkelijken ban, zijne bezittingen en het graafschap Andria als een onmiddellijk leen der Kerk en het stadhouderschap aan deze zijde der Straat in naam van Koenradijn verkreeg. Innocentius begaf zich in persoon als opperleenheer naar Napels en ontving er de hulde van Manfred en den eed eener volkomene onderwerping van de baronnen. Toen echter Manfred weigerde, ook dezen eed af te leggen, was zijn ondergang bij den Paus besloten. De moord, door de mannen van Manfred buiten zijn wil op den oproermaker Burello gepleegd, was daartoe een geschikt voorwendsel. Toch gelukte het Manfred zich door de vlugt aan de lagen van zijn vijand te onttrekken.
In Luceria vond hij veiligheid en hulpmiddelen tot den oorlog, vooral bij de Saracenen, en met hulp van deze overwon hij de Pauselijke hovelingen in den slag bij Foggia (2 December 1254). Daar voorts Innocentius den 13den daaraanvolgende te Napels overleed, was weldra weder geheel Apulië en vervolgens ook Calabrië aan Manfred onderworpen. Doch ook de nieuwe paus, Alexander IV, toonde weldra, dat hij den ondergang van Manfred bedoelde. Hij bragt de onderhandelingen ten einde, door zijn voorganger begonnen met prins Edmond, een zoon van Hendrik, koning van Engeland, over het verleenen der kroon van Apulië, deed een kruistogt prediken tegen Manfred, stookte de aan dezen onderworpene steden tegen hem op en zond troepen tegen hem in het veld. Manfred streed voorspoedig, bragt de afvallige steden tot onderwerping en werd eindelijk in 1257 gebieder over het geheele Siciliaansche rijk aan beide zijden van de Straat van Messina; ja, toen zich omstreeks dien tijd in Italië het gerucht verspreidde van den dood van Koenradijn, deed hij zich volgens het eenstemmig verlangen der praelaten, baronnen en stedelijke afgevaardigden den llden Augustus 1258 te Tarente tot koning kroonen. Toen de Paus deswege Manfred en zijne aanhangers, onder welke zich de voornaamste praelaten des rijks bevonden, in den ban deed, viel de Koning met zijn krijgsvolk in de Pauselijke Staten, eischte er hooge belastingen en verwierf na den zegevierenden slag bij Montaperto (4 September 1260) de heerschappij over geheel Tuscië. Door dezen voorspoed scheen het gezag van Manfred op een hechten grondslag gevestigd te wezen. Hij bestuurde zijn rijk met kracht en zachtmoedigheid, deed de haven te Palermo bouwen, stichtte Manfredonia, deed vele scholen verrijzen en bevorderde regt, tucht en goede zeden.
Voorts trouwde hij na den dood van zijne eerste gemalin (Beatrix van Savoye) in Junij 1259 met de schoone Helena, eene dochter van Michaël, de vorst van Aetolië en Epirus, was zelf als begaafd dichter het middelpunt van een glansrijk Hof van dichters en kunstenaars, en schonk zijne dochter uit het eerste huwelijk, de bevallige Constance, tot gemalin aan Pedro, de oudste zoon van den Koning van Aragon. Al dat heil werd echter verwoest, toen de nieuwe paus, Urbanus IV, de plannen van zijn voorganger weder opvatte, den banvloek nogmaals uitsprak over Manfred en zijne landen en eindelijk in 1263 deze laatsten als een nog te veroveren Pauselijk leen toekende aan Karel van Anjou, de broeder van Lodewijk X, koning van Frankrijk. De krijgsbevelhebbers van Manfred, ondersteund door de Ghibellijnen, namen daarop onderscheidene gewesten van den Kerkelijken Staat in bezit, zoodat Urbanus de wijk moest nemen naar Perugia, waar hij in 1264 overleed. Zijn opvolger, Clemens IV, verbond zich nog meer met Karel van Anjou, wees alle vredesaanbiedingen van Manfred van de hand en deed Karel, die den 21sten Mei 1265 met een Fransch leger was aan wal gestapt, den 6den Januarij 1266 door zijne cardinalen tot Koning van Sicilië kroonen. Wél had Manfred inmiddels de bergpassen bij Tagliacozzo en Ceperano bezet en zijne vazallen benevens Duitsche troepen naar Benevento opontboden, maar brieven en boden van den Paus en van Karel bewogen de Napolitanen tot afvalligheid, en graaf Richard van Caserta opende den vijand verraderlijk den pas bij de Garigliano. Nu liepen de Franschen den lOden Februarij storm op San Germano, waarna de slag bij Benevento (26 Februarij 1266) over het lot van Manfred besliste.
Toen een gedeelte van zijn leger gedurende dezen strijd tot den vijand overliep en een ander gedeelte op de vlugt ging, stortte Manfred zich in het slaggewoel en werd gedood. Na verloop van eenige dagen vond men zijn met wonden overdekt ligchaam, hetwelk als dat van een gevloekte bij de brug van Benevento begraven werd; doch het volk en zelfs de Franschen stapelden steenen op zijn graf ter vereering van den dappere en noemden dat gedenkteeken „De rots der rozen.” Later echter liet de aartsbisschop van Cosenza het stoffelijk overschot weder opgraven en nabij de grenzen van Abruzzo en Picenum in een grafkuil werpen. Nog heden ten dage kent men aldaar bij de landbewoners de sage van den schoonen, rampspoedigen Manfred. Zijne weduwe Helena werd met hare vier kinderen door een verraderlijken burgtvoogd aan de ruiters van Karei uitgeleverd en met hardheid behandeld, zoodat zij in 1271 overleed. Hare dochter Beatrix smachtte 18 jaren in de gevangenis, totdat Karel haar uitwisselde tegen zijn zoon, die krijgsgevangen was geraakt in Aragon. De drie zonen van Manfred bleven 31 jaren in boeijen; eerst in 1297 deed Karel hun die afnemen en veroorloofde, dat een geestelijke en een arts de rampspoedige broeders bezocht, van welke één in de gevangenis blind was geworden.