Maimonides, eigenlijk Moses ben-Maimon ben-Joseph en in het Arabisch Aboe Amran Moesa ibn-Abdalla, de telg van een aanzienlijk Israëlietisch geslacht en geboren te Cordova den 30sten Maart 1135, studeerde in de toenmalige wetenschap der Israëlieten en Arabieren en in de Grieksche wijsbegeerte, bepaaldelijk die van Aristóteles, woonde de lessen bij der Arabische wijsgeeren en legde zich toe op de geneeskunde. Door de vervolgingen der Almóhaden tegen de Joden in Andalusië in 1148 in zijne studiën belemmerd en tot het verbergen van zijn geloof gedwongen, trok hij eindelijk nog vóór 1160 met zijn vader naar Fez, reisde vervolgens naar Jerusalem, waar hij zich in 1165 bevond, en vestigde zich daarna te Fostat, tegenover Cairo. Hier trad hij in het huwelijk en dreef handel in edelgesteenten, maar werd weldra lijfarts van den Sultan van Egypte en opperhoofd der Israëlietische gemeente. Zijne bekwaamheid als arts en als wijsgeer, zijne geleerdheid, zijn edel karakter, zijn schitterend vernuft en bovenal zijne geschriften maakten hem beroemd in het Oosten en in het Westen, bij de Arabieren en de Israëlieten.
Hij overleed den 13den December 1204. Als theoloog en als wetgeleerde heeft hij grooten invloed gehad op de ontwikkeling van zijn stam. De nieuwe velden, welke hij betrad, werden evenzoovele strijdperken voor wetenschap en orthodoxie, en reeds in de 13de eeuw lazen Duitsche godgeleerden zijne werken in eene Latijnsche vertaling. Van zijne geschriften vermelden wij: „De leidsman der verdwaalden”, eene wijsgeerige verdediging der Joodsche wet, — een handboek der redeneerkunde, — een commentaar op de Mischna, — eene verklaring der 613 wetten van Mozes, — onderscheidene verhandelingen, — een aantal geneeskundige geschriften, — en „Mischne Tora”, een uitstekend boek, waarin hij eene uit 382 hoofdstukken bestaande stelselleer van het Talmudisch Jodendom leverde.