Jean Mabillon, een geleerde Benedictijner monnik van de congregatie van den heiligen Maurus, geboren den 22sten November 1632 te St. Pierremont in Champagne, trad in 1654 toe tot de Orde. Door een ijverig onderzoek naar de echtheid van sommige geschriften, werd hij de vader der wetenschappelijke oirkondenleer, wier beginselen hij in zijn classiek werk: „De re diplomatica (1681 en later)’’ grondig en duidelijk uitéén zette. Colbert wilde hem een jaargeld van 2000 livres toekennen, doch Mabillon sloeg dit aanbod van de hand, terwijl hij niets anders vroeg dan bescherming voor zijne Orde.
In 1683 zond Colbert hem naar Duitschland, om in de archieven en boekerijen alles te verzamelen, wat tot bouwstof zou kunnen dienen voor de geschiedenis van Frankrijk. De uitkomsten van dezen togt, nedergelegd in het vierde deel van zijne „Vetera analecta(1675— 1685, 4 dln)”, bewogen den Koning, om hem in 1685 naar Italië af te vaardigen. Ook hier ontdekte hij vele belangrijke documenten, welke hij in zijn: „Musaeum Italicum, seu collectio veterum scriptorum ex bibliothecis Italicis eruta (1687—1689, 2 dln, en later)” in het licht gaf. Ten behoeve der Koninklijke Bibliotheek te Parijs had hij 3000 zeldzame boeken en handschriften verzameld. Hij overleed te Parijs den 27sten December 1707. Tot de groote uitgave der Kerkvaders, door de Congregatie van den heiligen Maurus begonnen, leverde hij de werken van den heiligen Bernhardus (1667, 2 dln). Voorts schreef hij nog: „Traité des études monastiques (1692, 2 dln)”, — „Acta sanctorum ordinis S. Benedicti (1668-1702, 9 dln)”’ — en „Annales ordinis S. Benedicti (1703—1739, 6 dln)”. Ook vindt men nagelatene geschriften van zijne hand in de: „Oeuvres posthumes de Mabillon et de Ruinart (1724, 3 dln)”.