Lornsen (Uwe Jens), de eerste hoofdleider der Sleeswijk-Holsteinsche beweging, geboren te Keitum op het eiland Sylt den 18den November 1793, studeerde te Kiel en te Jena in de regten en deed in 1820 het staats-examen. In 1821 werd hij volontair op de Sleeswijk-Holstein-Lauenburgsche kanselarij te Kopenhagen, waar hij zich in 1826 tot chef de bureau bevorderd zag, waarna hij in 1830 benoemd werd tot voogd van het eiland Sylt. Inmiddels had de Fransche omwenteling van dat jaar ook in Sleeswijk-Holstein bewegingen doen ontstaan, waaraan hij met ijver deel nam. Terstond na zijne benoeming reisde hij van Kopenhagen naar Kiel en gaf er het geschrift: „Ueber das Verfassungswerk in Schleswig-Holstein” in het licht, waarvan binnen weinige dagen meer dan 10000 exemplaren verkocht werden.
Hij vroeg eene afzonderlijke constitutionéle grondwet voor beide hertogdommen, een afzonderlijken staatsraad en verplaatsing van het bestuur uit Kopenhagen derwaarts enz. Hij wilde een algemeen petitionnement in dien geest uitlokken van de gemeentebesturen, maar zijn wensch bleef onvervuld. De stedelijke ligchamen te Kiel namen het besluit om geen verzoekschrift in te dienen, maar hiertoe rustiger tijden af te wachten, en dat voorbeeld vond algemeene navolging. Op die wijze zag Lornsen alleen zich blootgesteld aan den toorn van koning Frederik II, en deze beschouwde de zaak als eene persoonlijke krenking. Eenige dagen nadat Lornsen zijn ambt op Sylt aanvaard had, werd hij in hechtenis genomen (23 November 1830), naar Rendsburg gebragt en eindelijk door het geregtshof tot verlies van zijne betrekking en tot vestingstraf gedurende een jaar veroordeeld.
Na zijn straftijd keerde hij naar Sylt terug, maar zijne zwakke gezondheid was hevig geschokt, zoodat hij in de keerkringslanden herstelling moest zoeken. In October 1833 begaf hij zich over Amsterdam naar Rio-de-Janeiro, waar hij onderscheidene jaren vertoefde. Hier schreef hij het uitgebreid werk: „Die Unionsverfassung Dänemarks und Schleswig-Holsteins”, hetwelk na zijn dood door Georg Beseler uitgegeven werd (1841). In April 1837 vertrok hij naar Marseille en in het midden van September kwam hij te Genève. Hij bragt in ziekte en pijn een treurigen winter door en overleed te Pressy aan het Meer van Genève den 10den Maart 1838.