Loodchloride of chloorlood (Pb Cl2) vindt men in de natuur als cotunniet, in verbinding met koolzuur lood als loodhoornerts, en met phosphorzuur lood als pyromorphiet. Men verkrijgt het uit geconcentreerde oplossingen van loodzouten bij toevoeging van chloorwaterstofzuur of chloornatrium, of bij het behandelen van loodoxyde, loodwit en loodglans met chloorwaterstofzuur. Ook metallisch lood verandert door den invloed van dat zuur in de opene lucht in loodchloride.
Het kristalliseert in kleurlooze naalden, en lost op in 135 deelen koud, minder gemakkelijk in zoutzuurhoudend en gemakkelijker in warm water en in geconcentreerd zoutzuur. Het smelt spoedig en verstijft hoornachtig, wordt niet vlugtig en vormt basische chloriden, van welke onderscheidene in de natuur aanwezig zijn.
— Oxychloride (PbO, PbCl2) ontstaat uit loodchloride in eene geconcentreerde oplossing van loodsuiker of bij het neêrslaan eener oplossing van loodchloride met kalkwater. Het is kleurloos, zeer los en dekt goed, en men gebruikt het als verfstof onder den naam van Pattinson’s loodwit. Men bereidt het van fijn gemalen loodglans, hetwelk in loodketels door zoutzuur ontleed wordt. Het zwavelwaterstofgas, dat zich hierbij ontwikkelt, wordt afgevoerd en tot zwavelig zuur verbrand, hetwelk in de loodkamers eener zwavelzuurfabriek ontwijkt. Een ander oxychloride (3PbO, PbCl2 + 4H20) wordt door ammoniak uit eene chloorloodoplossing neergeslagen en ontstaat bij het behandelen van loodglit met eene oplossing van keukenzout. Dit laatste praeperaat komt als Turner's geel of Engelsch geel in den handel. — Nog een oxychloride (7PbO, PbCl2) ontstaat onder afscheiding van metallisch lood bij het smelten van 10 gewigtsdeelen loodoxyde of menie met 1 gewigtsdeel salmiak; het is bladerig-kristallijn, citroengeel en onder den naam van Casselsch geel in den handel.