Lomonossow (Michaël Wasiljewitsj), de schepper van eene nieuwe dichttaal in Rusland en de vader der nieuwere Russische letterkunde, werd geboren in 1711 in het dorp Denissowka bij Cholmogory in het Gouvernement Archangel, was de zoon van een kroonboer en moest als knaap zijn vader helpen bij het visschen.
Als er des winters niets te doen was, oefende hij zich in het lezen. De Bijbel in het algemeen en de Psalmen in het bijzonder wekten zijn dichterlijken geest en zijne liefde tot de wetenschap. Toen hij hoorde, dat men te Moskou Grieksch, Latijn, Duitsch en Fransch kon leeren, verliet hij met een vischwagen heimelijk het ouderlijk huis (1730) en begaf zich naar de hoofdstad. Hier bezocht hij de Saikonospaskische school en verwierf door zijn ijver en zijne vorderingen vermogende begunstigers, die hem in staat stelden om eerst Kiew en in 1734 de académie te Petersburg te bezoeken. Twee jaren later ging hij naar Duitschland, waar hij zich te Marburg op de wiskunde en te Freiburg op den mijnbouw toelegde. Tevens maakte hij zich bekend met de voortbrengselen der Duitsche dichters. Door zijne ode op de verovering van Choczim (1739) wekte hij de opmerkzaamheid van keizerin Anna.
Nadat hij voorts wegens schulden de vlugt genomen had, geraakte hij te Brunswijk in de handen van Pruissische wervers en moest dienst nemen. Het gelukte hem echter naar Holland te ontsnappen en keerde van hier in 1741 naar Rusland terug, waar hij zich benoemd zag tot adjunct der Académie en directeur van het mineralogisch kabinet. In 1745 werd hij hoogleeraar in de scheikunde en in 1751 adviseur, belastte zich in 1760 met het beheer der gymnasia en der universiteit, werd in 1764 staatsraad, en stierf den 15den April 1765. Catharina II zorgde, dat zijn stoffelijk overschot met groote pracht in de kloosterkerk van Alexander Newskii werd bijgezet en op zijn graf verrees een marmeren gedenkteeken. Men heeft van hem een aantal oden in 2 boeken, benevens geestelijke en wereldlijke liederen, — voorts de „Petriade”, een onvoltooid heldendicht, waarvan Peter I de hoofdpersoon is, en een treurspel. Merkwaardig is wijders zijne Russische spraakkunst, terwijl hij ook geschreven heeft over delfstofkunde, scheikunde enz. Zijne geschriften werden in 1847 in 3 deelen door Smirdin uitgegeven.