Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Löher

betekenis & definitie

Löher (Franz von), een verdienstelijk Duitsch geschiedschrijver, geboren te Paderborn den 15den October 1818, ontving zijne opleiding aan het gymnasium aldaar, studeerde te Halle, München, Freiburg en Berlijn in de regten, doch hield zich tevens bezig met geschiedenis, natuurkunde en kunst, en was sedert 1841 vijf jaren achtereen verbonden aan de regtbanken in zijne geboorteplaats.

Behalve gedichten, feestspelen enz. gaf hij inmiddels onderscheidene regtsgeleerde en geschiedkundige werken in het licht, van welke zijn boek: „Fürsten und Städte zur Zeit der Hohenstaufen (1846)” met grooten bijval ontvangen werd. Nadat hij reeds een groot gedeelte van Europa bezocht had, vertrok hij in Julij 1846 over Engeland en Wallis naar Amerika, stapte te New-York aan wal en bezocht de Vereenigde Staten en Canada. Dien winter bleef hij in Cincinnati en ordende er de bouwstoffen voor zijne werken: „Des Deutschen Volks Bedeutung in der Weltgeschichte (1847)” en „Geschichte und Zustände der Deutschen in Amerika (1848)”. Tegen het laatst van 1847 keerde hij over het noorden van Frankrijk naar Paderborn terug, waar hij zich in 1848 benoemd zag tot lid van den raad, terwijl hij door middel van zijne: „Westfälische Zeitung” grooten invloed uitoefende. Omdat hij het regt der Pruissische Nationale Vergadering tegen het ministerie Brandenburg-Manteuffel handhaafde, nam men hem in December 1848 met anderen in hechtenis en wikkelde hem in een staatkundig procès, dat evenwel met zijne vrijspraak eindigde.

In het voorjaar van 1849 nam hij zitting in de Pruissische Tweede Kamer en behoorde er tot het linker centrum. Kort daarna werd hij assessor in het Hof van Appél te Paderborn en voorzitter van den stedelijken raad. In dien tijd vervaardigde hij het episch gedicht: „General Spork (1854)” en schreef: „Das System des preusz. Landrechts (1852)”. In 1853 vestigde hij zich te Göttingen als privaat-docent en zijne lessen werden er druk bezocht.

Hij zond er onder anderen in het licht: „Aussichten für gebildete Deutsche in Nordamerika (1853)” en de fraaije reistafereelen: „Land und Leute in der alten und neuen Welt (1854—1858, 3 dln)”. In den herfst van 1855 riep Maximiliaan II, koning van Beijeren, hem naar München en benoemde hem tot zijn secretaris voor wetenschappelijk-letterkundige zaken en tot hoogleeraar aan de universiteit. Weldra genoot hij het volkomen vertrouwen des Konings en bragt door zijn invloed veel goeds tot stand op het gebied der wetenschap. Na den dood van Maximiliaan (1864) benoemde diens opvolger hem tot directeur van het Rijks-archief en in 1866 tot ridder der orde van de Beijersche Kroon.

Te München bepaalde hij zich nagenoeg uitsluitend bij de geschiedenis. Behalve een aantal werken van kleineren omvang schreef hij: „Jakobäa von Baiera und ihre Zeit (1861)”, — en „Beiträgen zur Geschichte der Jakobäa von Baiern (1865—1866, 2 dln)”, beide voor de geschiedenis der Nederlanden van groot belang. In den zomer van 1863 ondernam hij op last des Konings eene reis naar Rome en Beneden-Italië en schreef: „Neapel und Sicilien (1864, 2 dln)”. Voorts hebben wij van hem de prachtige reisbeschrijvingen: „Nach den glücklichen Inseln. Canarische Reisetage (1876)”, — en „Griechische Küstenfahrten (1876)”.

< >