Litauen, Lithauen of Littauen, te voren een groothertogdom, hetwelk onderworpen was aan het Poolsche rijk, bestond vóór de verdeeling, van dit laatste uit 3 gewesten, Het eigenlijke Litauen (Litwa), hetwelk de woiwoodschappen Wilna en Troki vormde, — het hertogdom Samogitië, — en Litausch Rusland of de woiwoodschappen, te voren door de Litauers aan de Russen ontnomen, namelijk het oude Polesië, Zwart Rusland (Nowogrodek) en Wit-Rusland (Minsk, Mcisclaw, Witebsk, Smolensk, Polozk en Poolsch Lijfland).
Door de verdeeling van Polen is dat land met eene oppervlakte van bijna 5000 geogr. mijl zoo verdeeld, dat Rusland van zijn deel de 5 gouvernementen Wilna, Grodno, Mohilew, Witebsk en Minsk vormde, terwijl het Pruissische deel in het district Gumbinnen is opgenomen.
— De Litauers oorloogden reeds vroeg tegen Rusland, waaraan zij aanvankelijk onderworpen waren, doch waarvan zij zich in de 12de eeuw losrukten. In 1235 vindt men Ringold vermeld als eersten groothertog van Litauen. Eene eeuw later verwierf dit land eene uitgebreide heerschappij. Grootvorst Gedimin ontrukte aan de Russen in 1320 geheel Volhynië, Kyowië (Kiew), Sewerië (Nowgorod Sewersk) en Czerniechovië (Tsjernigow), ,en zijn opvolger Olgerd stond tot 3-maal toe vóór de poorten van Moskou.
De zoon van laatstgenoemde, Jagello geheeten en de stamvader der Jagellonen, vereenigde in 1386 Litauen met Polen en beklom hier den troon onder de voorwaarde, dat de koningen van Polen den grootvorst van Litauen zouden kiezen, terwijl onder Sigismund Augustus in 1569 op den Rijksdag te Lublin door de twee volken eenstemmig besloten werd, dat de beide landen voortaan één land zouden zijn. Door de verdeelingen van Polen, vooral door die van 1793 en 1795, werd dat besluit echter te niet gedaan, waarop de afstand aan Rusland en Pruissen volgde.
— Het klimaat van Litauen is gematigd en gezond, de lucht zuiver, het land vlak; moerassen, heidevelden en duinen wisselen er af met bouwlanden. Het wordt besproeid door onderscheidene vischrijke rivieren, zooals de Düna, de Dnièpr, de Niemen, de Przypiec en de Boeg. Vermaard zijn de kleine, maar sterke en moedige Litausche paarden, verder het eland en inzonderheid de auerochs, bepaaldelijk in het woud, de Heide van Bialowicz genaamd, te vinden, alwaar voorts beeren, wolven, lynksen, vossen, wilde zwijnen, bevers, adelaars, schildpadden enz. hun verblijf houden. De moerassen van Pinsk en Rokitno zijn vooral bekend als vreeselijke woestenijen, waar de reiziger over aanmerkelijke afstanden (130 werst) niets anders ziet dan den hemel, slik en riet, daar bijna geen mensch in deze wildernis woont. Graan-, vlas- en hennipbouw, vee- en bijenteelt zijn in Litauen de voornaamste bronnen van bestaan.
De Litauers vormen met de Samogitiërs, Letten en later gegermaniseerde oude Pruissen een afzonderlijken volksstam met eene eigenaardige taal, den Litauschen, Lettischen of Baltischen stam, welke op het naauwst verbonden is met den Slawischen stam en met dezen een Litau-SIawischen hoofdtak uitmaakt van den grooten Indo-Germaanschen stam. Men schat het aantal der eigenlijke Litauers op 720000, — dat der Samogitiërs op 440000, — en dat der Litauers in de Pruissische districten Königsberg en Gumbinnen op 137000 zielen, te zamen bijna 1300000. De Letten, in Koerland, Semgallen, het stift Pilten, West-Lijfland en aangrenzende Russische provinciën gevestigd, raamt men op 872000 zielen.
— De Litausche taal is de oudste der nog levende telgen van den IndoGermaanschen taalstam. Daaraan grenst het Pruissisch, hetwelk aan de kust tusschen de Weichsel en de Memel te huis behoort. De Lettische taal is veel jonger. Het Litausch en het Lettisch zijn eerst sedert het midden der 16de eeuw schrijftaal geworden, doch thans zijn daarin reeds vele werken in druk verschenen, meestal van populairen aard. De Litauers bezitten eene menigte liederen (daino’s), en men heeft in die taal vele spreekwoorden, sprookjes, raadsels en sagen gevonden. Een Litausche volksdichter was Christiaan Donaleitis, overleden in 1780 als godsdienstleeraar te Tolmingkemen, en zijne werken verschenen door de zorg van Schleicher in het licht. Men heeft een Litausch woordenboek van Nesselmann (1854), en eene Litausche spraakkunst van Schleicher (1856). Eene Lettische spraakkunst is door Bielenstein (1863—1866) ter perse gelegd, en de overblijfselen van het oud-Pruissisch zijn verzameld door Nesselmann