Linguet (Simon Nicolas Henri), bekend door zijn letterkundigen strijd en door zijne merkwaardige lotgevallen, werd geboren te Reims den 14den Julij 1736, studeerde te Parijs in de regten en vertrok in 1751 met den hertog von Zweïbrücken naar Duitschland en later met den prins de Beavau naar Portugal. Bij zijn terugkeer in Frankrijk baarde hij opzien door de uitgave van eene: „Histoire du siècle d’Alexandre (Amsterdam, 1762)”, gevolgd door: „Histoire des révolutions de I’empire romain (1766, 2 dln)”, — „Théorie des lois civiles (1767, 3 dln)”, — en „Histoire impartiale des Jésuites (1768)”. Door deze geschriften, waarin hij een grooten rijkdom van kennis, eene ongemeene schranderheid en een vermetelen moed openbaarde, berokkende hij zich veler haat. Ook als Parlementsadvocaat onderscheidde hij zich door zijne bekwaamheid en wekte hierdoor den nijd zijner ambtgenooten, zoodat het Parlement zijn naam op de lijst der bevoegde pleitbezorgers doorhaalde.
Hij bepaalde zich nu weder bij zijn te voren gesticht: „Journal de politique et de littérature (1774—1776, en van 1777 tot 1778 door Laharpe voortgezet), doch moest wegens zijne bijtende taal weldra Frankrijk verlaten. Eerst ging bij naar Zwitserland, maar begaf zich van hier naar Engeland, waar hij zijne vermaarde: „Annales politiques, civiles et littéraires” in het licht deed verschijnen. Hij verkreeg wel is waar eenige jaren daarna verlof om naar Frankrijk terug te keeren, maar hij gevoelde zich in zijn vaderland zoo belemmerd in zijne bewegingen, dat hij uit eigen beweging naar Brussel toog en hier bij de uitgave der „Annales” op eene teugellooze wijze gebruik maakte van zijne vrijheid. Toch vertoonde hij zich te Parijs, maar werd er door eene lettre de cachet in de Bastille geworpen. Eerst na 2 jaren herkreeg hij zijne vrijheid, nam de wijk naar Londen en verwierf in groote mate de gunst van het publiek, daar hij in zijne „Mémoires sur la Bastille (1783)” de verborgenheden van het Fransche Hofdespotismus ontsluijerde. Ook deed hij zijne „Annales” weder in het licht verschijnen, maar hij schreef daarin thans met zoo groote gematigdheid, dat zijn tijdschrift geene koopers vond. Daarna poogde hij zich aangenaam te maken bij keizer Josef II en schreef over de verwikkeling van dezen Vorst met de Hollanders het boek: „Considération sur l’ouverture de l’Escaut (1787, 2 dln)”. De Keizer ontbood hem naar Weenen, schonk hem geld en adeldom, en zorgde dat hij veilig naar Frankrijk kon reizen.
Na zijn terugkeer te Brussel verdedigde hij echter met kracht den opstand der Brabanters, zoodat hij weldra het land moest verlaten. hij begaf zich weder naar Parijs en rigtte, in strijd met het volksbelang, op eene onwaardige wijze zijne aanvallen tegen de Nationale Vergadering. Toen voorts de Nationale Conventie bijeenkwam, verborg hij zich in de nabijheid van Parijs. De Jacobijnen echter wisten hem op te sporen en daagden hem voor de revolutionnaire regtbank, die hem ter dood veroordeelde, omdat hij de tyrannen te Londen en te Weenen gevleid en het brood, het voedingsmiddel des volks, beschimpt had. Hij had namelijk eene verhandeling geschreven over de schadelijkheid van het brood voor ’s menschen voeding. hij stierf met standvastigheid op den 27sten Julij 1794. Het aantal zijner geschriften is verbazend groot. Op zijn naam werd het woordraadsel vervaardigd:
Mon premier sert à pendre, Mon second mène à pendre, Mon tout est bon à pendre.