Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lichtenberg

betekenis & definitie

Lichtenberg, een vorstendom met eene oppervlakte van 10,5 geogr. mijl, op den linker oever van de Rijn aan de Nane en de Blies, tusschen de Beijersche Rijnkreits en de Pruissische provincie Rheinland gelegen en te voren de heerlijkheid Baumholder genaamd, werd ten gevolge van het Congrès te Weenen in 1816 door Pruissen aan den Hertog van Saksen-Coburg afgestaan, die het landje tot een vorstendom verhief en naar een ouden burgt Lichtenberg noemde. De Juljj-omwenteling van 1830 en de volksbewegingen in RjjnBeijeren deden er na 1831 oproer ontstaan, vooral in de stad St. Wendel, zoodat eindelijk Pruissische troepen derwaarts trokken om de orde te herstellen. Dit gaf aanleiding, dat de Hertog van Saksen-Coburg het in 1834 weder onder de heerschappij van Pruissen stelde, waarna het aan het district Trierwerd toegevoegd.

Lichtenberg (Georg Christoph), een geleerd natuurkundige en geestig schrjjver, geboren den lsten Juljj 1744 te Oberramstadt bij Darmstadt, had aan de onvoorzigtigheid eener kindermeid een misvormd ligchaam te wjjten, begaf zich in 1763 naar de universiteit te Göttingen, waar hij zich vooral op de sterrekunde toelegde, en werd er in 1770 buitengewoon en in 1775 gewoon hoogleeraar. In Engeland werd hij bij herhaalde bezoeken met onderscheiding bejegend. Hjj bragt een uitmuntend kabinet van natuurkundige instrumenten bijeen en deed belangrijke ontdekkingen op het gebied der electriciteit, terwjjl hij tevens als leeraar op eene loffelijke wjjze werkzaam was. Hij is de uitvinder der Lichtenbergsche figuren, welke ontstaan, wanneer men eene schjjf van pik of hars met lycopodium bestrooit en met den knop eener geladene Leidsche flesch aanraakt. Deze figuren zijn — althans in de opene lucht — verschillend voor positieve en negatieve, electriciteit. Met belangstelling vestigde hij voorts den blik op elk gebied van menschelijke kennis. Zijne scherpe, hekelzieke aanvallen tegen verschillende vooroordeelen van zijn tijd noodzaakten hem wijders tot scherpe letterkundige gevechten, bijv. met Lavater over de pogingen van dezen om Mendelssohn te bekeeren en over de gelaatkunde.

Een strijd met Tosz over de uitspraak van het Grieksch gaf aanleiding tot het opstellen van zijn geschrift: „Ueber die Pronunciation der Schöpfe des alten Griechenlands (1782)”. Ook leverde hjj sedert 1773 uitmuntende bijdragen in den: „Göttingischen Almanach” waarin hij ook gedeelten van zijne: „Ausführliche Erklärung der Hogarth’schen Kupferstiche mit Copien derselben von Riepenhausen” het eerst plaatste. Met G. Förster gaf hjj het: „Göttingische Magazin der Literatur und Wissenschaft” in het lieht. Gedurende zijne laatste jaren was hij zwaarmoedig en bijna menschenschuw, en overleed den 24sten Eebruarij 1799. Ongemeene scherpzinnigheid en eene dichterljjke verbeelding gaven aan zijne letterkundige voortbrengselen eene humoristische kleur. Men vindt zjjne satyrieke en luimige opstellen in zijne: „Vermischte Schriften (1800—1805, 9 dln; 1844—1845,6 dln)”