Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lelieachtigen

betekenis & definitie

Lelieachtigen (Liliaceën) is eene éénzaadlobbige plantenfamilie, wier leden bollen, knollen of wortelstokken dragen. De stengel is enkelvoudig of vertakt, bebladerd of bladerloos, één- of meerjarig of overblijvend. De bladeren zijn enkelvoudig, gaaf, gesteeld of stengelomvattend. Waar zich een bol of wortelstok bevindt, zijn de wortelbladeren opgehoopt, de stengelbladeren ongesteeld, en alle bladeren gewoonlijk vlak, zelden rond.

De bloemen staan alleen, in trossen, in hoofdjes en veelal in trosvormige schermen, — zelden in aren. Zij zijn regelmatig. Het bloemdek is vrij, dubbel driebladig, en de blaadjes staan afzonderlijk of zijn min of meer zamengegroeid. Er zijn ook 2-maal 3 meeldraden, zich op het vruchtbeginsel verheffend of op de bloemdekblaadjes ingeplant. Het vruchtbeginsel is 3-hokkig en eitjes zijn in grooten getale voorhanden. De stijl is eindelings geplaatst en de stempel min of meer 3-lobbig.

Men splitst deze familie in 2 afdeelingen, namelijk eene zaaddoos- en eene besdragende. De eerste verdeelt men in heester- of boomachtige, overblijvende en éénjarige leliegewassen. Tot de eersten behooren de Aloinae met de geslachten Aloe en Yucca, — tot de tweeden (verdeeld in Hemerocalleae en Tulipaceae) de Hemerocalleae met een vezeligen wortelstok en met de geslachten Phormium (Nieuw-Zeelandsch vlas), Polyanthes, Hemerocallis, en Funckia, — voorts de Hyacintheae met een bol-achtigen wortelstok en met de geslachten Muscari en Hyacinthus. De Tulipaceae verdeelt men naar gelang van hare rondstandige of onderstandige meeldraden. Onder de eersten hebben de Scilleae doorgaans altijd een bolvormigen wortelstok, met de geslachten Allium, Gagea, Ornithogalum en Scilla. Een vezelachtigen wortelstok vindt men voorts bij de Anthericeae, van welke wij Asphodelus en Anthericum noemen.

De eigenlijke Tulipeae met bovenstandige meeldraden bevatten de geslachten Tulipa, Erythronium, Lilium, Fritillaria en Petilium. — De besdragenden zijn de Smilaceae met de geslachten Convallaria, Asparagus enz. Doorgaans worden ook de Melanthaceae tot de Lelieachtigen gerekend. Hiertoe behooren de bekende geslachten Veratrum en Colchicum. De Lelieachtigen zijn over den geheelen aardbodem verspreid, doch men vindt de meeste soorten in de gematigde luchtstreek. Meer bepaald staan wij stil bij:

De lelie (Lilium L). Dit plantengeslacht onderscheidt zich door 6 afvallende, aan de basis een weinig zaâmgegroeide bloemdekbladen. Deze zijn of staande of omgekruld en van eene honiggleuf voorzien. De meeldraden zijn onder aan de bloemdekbladen vastgehecht, — de stijl is rolrond en de stempel 3-lobbig. De 3-kantige zaaddoos bevat platzaâmgedrukte, vliezig-gerande zaden. De bollen zijn schubbig, de stengels met vele bladeren bezet, en laatstgenoemden brengen in hunne oksels bolletjes voort.

Van de soorten noemen wij de witte lelie (Lilium candidum L., zie bijgaande figuur) met een bladerrijken stengel en sneeuwwitte, in trossen geplaatste bloemen, — en de gele lelie (L. bulbiferum L., zie bijgaande figuur) met eene saffraangele of roode kleur. Voorts heeft men nog de Turksche lelie (L. Martagon L.), wier bol goudgele schubben draagt. Op een schralen bodem vindt men aan den stengel gewoonlijk slechts ééne bloem. Te voren werd de lelie ook in de geneeskunde gebruikt, doch thans is zij door vorm, kleur en geur enkel een sieraad onzer tuinen. — Omtrent het lelietje der dalen raadplege men het artikel Dalkruid.