Lawrence. Onder dezen naam vermelden wy:
Sir Thomas Lawrence, een Engelsch portretschilder. Hij werd geboren te Bristol den 13>ien April 1769 en betoonde reeds vroeg grooten aanleg voor de teekenkunst. Hij was de zoon van een onbemiddelden herbergier, die met hem in 1787 naar Londen vertrok, waar hij zieh vormde naar het voorbeeld van Reynolds. Zijne portretten baarden algemeen opzien. Na den dood van Reynolds in 1792 werd hij Hofschilder, en nadat sedert 1800, vooral door de portretten van Thurlow, Erskine, Mackintosh en de prinses van Wallis met hare dochter zijn roem aanmerkelijk geklommen was, wijdde hij zich uitsluitend aan het portretschilderen. Na het overlijden van West benoemde de Koning hem tot voorzitter der Académie en tot ridder. In 1814 werd hem opgedragen, de portretten te leveren der Vorsten, welke in die dagen Londen bezochten, alsmede van de overige tegen Napoleon verbondene Koningen, met de ministers Metternich, Castlereagh, Hardenberg, Richelieu en Nesselrode, bestemd voor de verzameling van den Prins-Regent. Voorts vervaardigde hij in 1819 het portret van paus Pius VIl, en in 1825 dat van Karel X, koning van Frankrijk, en van den Dauphijn.
Hij schilderde het portret van Georg IV in burgerkleeding en daarna in plegtgewaad, en het eerste wordt voor zijn beste stuk gehouden. Zijn laatste werk was een portret van de tooneelspeelster Fanny Kemble. Hij overleed den 7den Januari; 1830 en werd in de St. Paulskerk naast West ter aarde besteld. Hij onderscheidde zich dooreen stout en vrij penseel. Een levensgroot portret schilderde hij niet onder den prijs van 500 guinjes, en de helft dier som moest bij de eerste zitting worden uitbetaald. Toch liet hij geen groot vermogen na, daar hij verslaafd was aan het spel, doch eene rijke kunstverzameling, vooral van teekeningen. Eene keurlezing zijner kunstgewrochten is in 1845 door de graveernaald meer algemeen bekend geworden. .
Sir John Laird Mair Lawrence, een Engelsch staatsman, die zich vooral door zijne werkzaamheden in Indië heeft bekend gemaakt. Hij is de tweede zoon van kolonel Alexander Lawrence, een Ier, die geruimen tijd in Indië gediend en zich bij de bestorming van Seringapatam onderscheiden heeft. John werd geboren te Richmond in Yorkshire den 4den Maart 1811 en met zijn ouderen broeder Henry (gesneuveld bij de verdediging van Lucknow den 4den Julij 1857) te Londonderry opgevoed, ontving daarna zijne opleiding tot Oost-Indisch ambtenaar aan het Haileybury-Collège en vertrok in 1829 als schrijver naar Indië. In 1831 werd hij assistent van den oppercommissaris in Delhi en daarna ontvanger der belastingen in verschillende districten, — het laatst in Bengalen. De loffelijke wijze, waarop hij in deze betrekking in geldzaken werkzaam was, gaf aanleiding, dat in 1849, na de annexatie van Pendsjaub, aan hem en zijn broeder Henry de organisatie en het bestuur van dit gewest werd toevertrouwd. De onvermoeide ijver, dien hij daarbij betoonde, werd achtervolgd door zijne benoeming tot oppercommissaris van Pendsjaub en in 1856 door de Bath-orde. Het oproer der Sepoys in 1857 bragt hem in een hoogst moeijelijken toestand, daar er regtmatige vrees bestond, dat de krijgshaftige bewoners van Pendsjaub, die zich eerst kort geleden na geweldigen tegenstand onderworpen hadden, deze gelegenheid zouden aangrijpen om het Britsche juk van de schouders te schudden en zich aan te sluiten aan de opstandelingen te Delhi. Door de geestkracht, den moed en het beleid van Lawrence kwam men echter deze hagchelijke crisis te boven.
Terwijl overal in het rond de vlammen opstegen, bleef de rust in Pendsjaub volkomen gehandhaafd, zoodat men niet alleen een gedeelte der bezettingstroepen, maar zelfs een korps Sikhs vandaar naar Delhi kon zenden , om door de belegering en de verovering van deze stad een einde te maken aan den opstand. Lawrence werd geroemd als de redder van Indië. Het Parlement bragt hem hulde in eene dankbetuiging, de Koningin verhief hem in Augustus 1858 tot baronet en vervolgens tot lid van den Raad van Indië, en na den dood van Elgin in 1863 werd hij onderkoning van Indië, in welke betrekking hij zich in 1868 door lord Mayo zag opgevolgd. Gedurende zijn beheer had in 1866 de vreeselijke hongersnood te Orissa plaats, die een millioen menschen deed omkomen, en men heeft hem te laste gelegd, dat hij geene voldoende maatregelen van voorzorg genomen had. Na zijn terugkeer in Engeland werd hij pair en in 1870 betoonde hij als voorzitter der schoolcommissie te Londen den grootsten ijver. Intusschen moest hij wegens zijne wankelende gezondheid reeds in 1872 die betrekking nederleggen.