Lambesc (Charles Eugène van Lotharingen, prins de), geboren den 25sten September 1751, was een telg van een zijtak van het Huis van Lotharingen en een zoon van den graaf van Brionne. Als bloedverwant van koningin Marie Antoinette zeer gezien aan het Hof, werd hij in 1789 groot-stalmeester van Frankrijk en bevelhebber van het regiment Royal-AIlemand, bij de eerste woelingen der Omwenteling tot bescherming van het Hof bestemd. Om zijn moed te toonen, drong hij aan het hoofd van dit regiment op den 12den Julij 1789 over de Place Louis XV in den tuin der Tuilerieën en deed de volksmenigte uit één stuiven, welke er dagelijks vergaderde om naar de straatredenaars te luisteren. Velen werden daarbij gewond en hij zelf bragt aan een gebrekkigen grijsaard, die zich niet spoedig genoeg verwijderen kon, een sabelhouw toe.
Daardoor steeg de verontwaardiging des volks tot woede. Hij werd aangeklaagd als een koningsgezind zamenzweerder, door het buitenland omgekocht, doch de regtbank verwierp die beschuldiging als ongegrond. Daarop vertrok hij naar Duitschland en woonde in 1793 in het leger der Verbondene Mogendheden den veldtogt in Champagne bij. Na zijn terugkeer trad hij in dienst des Keizers van Oostenrijk, werd eerst generaal-majoor en in 1796 generaal-veldmaarschalk. In die betrekking nam hij met zijn broeder, den prins de Vaudemont, deel aan alle veldtogten tegen de Fransche Republiek en het Keizerrijk, zonder zich in eenig opzigt te onderscheiden. In 1816 trad hij in het huwelijk met de weduwe van den graaf van Colloredo, doch liet zich ook weldra weder van haar scheiden. Toen de Bourbons den Franschen troon herkregen, verleenden zij hem de waardigheid van pair, den titel van hertog van Elboeuf en den maarschalksstaf. Deze gunstbewijzen, toegekend aan een buitenlandsch generaal, die langer dan 20 jaren tegen Frankrijk de wapens had gevoerd, verwekte groote ontevredenheid, hoewel Lambesc geen gebruik maakte van de daardoor verkregene regten.
Hij overleed te Weenen den 20sten November 1825.