Ladenberg. Onder dezen naam vermelden wij:
Philipp von Ladenberg, een Pruissisch staatsman , geboren te Magdeburg den l5den Augustus 1769. Hij studeerde te Halle in de regten en trad vervolgens in staatsdienst. In 1795 werd hij lid van den krijgsraad en raad van domeinen in Ansbach, was voorts in 1806 te Bialystock en in 1807 te Mariënwerder werkzaam, en zag zich in 1809 als regéringscommissaris te Potsdam geplaatst. In 1810 werd hij directeur der afdeeling voor directe en indirecte belastingen bij het ministérie van Financiën, in 1817 directeur van de algemeene controle, en in 1820 directeur van het beheer der schatkist, nadat hij eenige jaren te voren in den adelstand was opgenomen. Voorts bekleedde hij de betrekkingen van chef der rekenkamer en chef van het domein-, bosch- en jagtbestuur, en in 1837 die van geheim staatsminister. In 1842 nam hij zijn ontslag, en overleed den 11den Februarij 1847. De Ladenbergsche stichting, naar hem genoemd, dient, tot opleiding van zonen van onbemiddelde bosch-ambtenaren.
Adélbert von Ladenberg, een Pruissisch staatsman en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Ansbach den 18den Februarij 1798, bezocht een gymnasium te Berlijn en nam in 1813 als vrijwilliger dienst bij de dragonders der garde. Nadat hij in 1815 als luitenant de dienst verlaten had, studeerde hij te Berlijn, Heidelberg en Göttingen in de regten en trad in 1817 in Pruissische staatsdienst. Achtereenvolgens bekleedde hij op verschillende plaatsen gewigtige betrekkingen en werd in 1839 lid van den staadsraad. Na het overlijden van den minister Altenstein stond hij gedurende een groot gedeelte van 1840 aan het hoofd van diens departement.
Daarna bestuurde hij in het ministérie Eichhorn eene der afdeelingen en werd in 1841 gevolmagtigde der regéring bij de universiteit te Berlijn. Toen Eichhorn in 1848 zijne portefeuille nederlegde, zette von Ladenberg het bestuur voort, ijverde voor het behoud van den kerkelijken vrede en werd den 8sten November 1848 lid van het ministérie Brandenburg. Hij zorgde met belangstelling voor de zaken van kerk, onderwijs en kunst, doch legde in December 1850 zijne betrekking neder. Daarna werd hij benoemd tot geheimraad in werkelijke dienst en tot chef van de rekenkamer, en overleed den 15den Februarij 1855. Hij schreef: „Uebersicht der Französischen und preuszischen Hypothekenverfassung (1829)”, — en „Preuszens gerichtliches Verfahren in Civilund Kriminalsachen (3de druk, 1842)”.