Lacaille (Nicolas Louis de), een uitstekend Fransch sterrekundige, geboren te Rumigny bij Rossy den 15den Mei 1713, ondernam met Cassini en Maraldi de opmeting der Fransche kust van Nantes tot Bayonne en, na het volbrengen van dezen arbeid, tegen het einde van April 1793 de opmeting van een gedeelte van den meridiaancirkel, welke laatste taak hij in gemeld jaar reeds voleindigde. Denzelfden ijver betoonde hij in den winter van 1740 op 1741, toen hij zijn net van driehoeken uitstrekte over de bergen van Auvergne om den meridiaan te verbinden met eene nieuwe, bij Rome gemetene basis. Tevens verbeterde hij de opmeting, welke Picard volbragt had in 1669, en bepaalde de lengte van de toise. Inmiddels tot hoogleeraar in de wiskunde aan het collègeMazarin benoemd, voltooide hij, vóórdat hij in 1746 zijne lessen opende, de opmeting van den meridiaan in het noorden van Frankrijk.
Na zijn terugkeer bragt hij de uitkomsten dier opmetingen in rekening, vergeleek de lengten der door hem opgemetene bogen onderling en kwam tot het besluit, dat de graden van den meridiaan langer worden, wanneer men van den evenaar voortschrijdt naar de polen. Zijne: „Leçons élémentaires d’astronomie (1746; 4de druk 1780)” en andere leerboeken bewijzen, met hoeveel ijver bij zijne betrekking waarnam, en zijne: „Ephémérides des mouvements célestes depuis 1745 jusqu’en 1775 (6 dln)”, welke door Lalande werden voortgezet, zijne talrijke „Mémoires” in de werken der Académie, alsmede zijne berekening der verduisteringen in het jaar 1800 in het werk: „Art de vérifier les dates” geven blijken van zijne astronomische studie. Nadat hij gedurende 14 jaren te Parijs het uitspansel had waargenomen, om de sterrenkaarten te verbeteren, begaf hij zich, om de sterren van het zuidelijk halfrond te aanschouwen en tevens de parallaxis van de maan te bepalen, naar de Kaap de Goede Hoop, waar hij in 127 nachten de nog niet met juistheid aangewezen plaatsen van 9800 sterren bepaalde. Daarbij beijverde hij zich om ook nog een graad van den meridiaan op te meten en op den terugtogt kaarten te vervaardigen van Isle-de-France en Bourbon. Hij hield zich steeds bezig met het bewerken van verschillende geschriften, toen hij den 21sten Maart 1762 overleed. Het aantal en de naauwkeurigheid zijner waarnemingen verdienen de grootste bewondering, — vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat zijne sterrekundige loopbaan slechts 27 jaren duurde. Behalve reeds genoemde werken noemen wij nog van hem: „Astronomiae fundamenta (1757)”, — „Coelum australe stelliferum (1763)”, — „Observations sur 515 étoiles du Zodiaque (1763)”, — en „Journal du voyage fait au Cap de Bonne Espérance (1763)”.