Kwarts of kiezelzuur is eene delfstof, welke uit kiezel en zuurstof bestaat met geringe hoeveelheden van andere stoffen, zooals ijzeroxyde, kalk, klei, mangaanoxyde enz. Het komt veel voor in fraaije kristallen, gewoonIijk zeszijdige zuilen, aan de uiteinden tot pyramiden toegespitst. Somtijds ontbreken de zijvlakken, zoodat het kristal de gedaante heeft van eene dubbelpyramide. Meestal echter vindt men het kwarts in vormlooze massa’s, alsmede in ronde korrels als zand, en als gerolde steenen, kleurloos of gekleurd.
Het is doorzigtig en ondoorschijnend, schelpachtig op de breuk en heeft een glas- of vetglans. De hardheid ligt tusschen die van veldspaat en topaas, en het soortelijk gewigt bedraagt 2,35 tot 2,69. Met staal geslagen geeft het vonken, en wanneer men 2 stukken tegen elkander wrijft, phosphorescéren zij zelfs onder water. Het bezit eene dubbele staalbreking en wordt alleen door vloeispaatzuur aangetast. Afzonderlijk smelt het niet, maar met potasch of soda smelt het tot glas.
Geene delfstof is zoo algemeen over den aardbodem verspreid als het kwarts; het is niet alleen een bestanddeel van vele rotssoorten, maar geheele bergen zijn er uit zamengesteld. De groote massa’s zand der woestijnen, steppen en duinen bestaan uit kwartskorrels. De zuiverste kwartskristallen, die een hoogen graad van doorzigtigheid bezitten, dragen den naam van bergkristal. Somtijds hebben zij eene aanzienlijke grootte, zoodat zulk een bergkristal wel eens honderde Ned. ponden weegt, en somtijds ook komen zij voor in groepen, — veelal in kristalholen. In vele rivieren vindt men kwartskristallen in de gedaante van gerolde steenen; in de Rijn komen zij voor als Rijnkiezel, en men slijpt ze tot Rijndiamanten of Boheemsche steenen. Ook de zoogenaamde Amersfoortsche en Lochemsche diamanten zijn niets anders dan doorschijnende kwartssteentjes. Geelgekleurde stukken noemt men citrien, bruingekleurde rooktopaas, zwartgekleurde morion en paarsgekleurde amethyst.
Heeft het kwarts eene geringe doorzigtigheid of is het ondoorschijnend, dan noemt men het gewoon kwarts. Het behoort als zoodanig tot de bestanddeelen van graniet, gneis, micaschiefer, porfier enz., terwijl het tevens de verschillende zandsteensoorten vormt. Naar glans en kleur onderscheidt men een aantal verscheidenheden van kwarts: heeft het een vet-glans, dan noemt men het vetkwarts, — heeft het daarbij eene rozenroode kleur en is het eenigzins doorschijnend, dan heet het rozenkwarts, —is het melkwit, dan geeft men het den naam van melkkwarts,— met goudglanzende blaadjes gemengd, is het aventurien, — met lookgroene hoornblende wordt bet prasem, — met eene indigoblaauwe kleur noemt men het sideriet of saffierkwarts, — eene met astbest doorwevene soort heet men schillerkwarts (katoog), — wanneer het, met staal geslagen, een zwavelachtigen reuk verspreidt, draagt het den naam van stinkkwarts, — en bij een fijnstengeligen bouw is het vezelkwarts.
Tot de kwartsgesteenten behooreneindelijk: chalcedoon, onyx, heliotroop, cornalijn, chrysopraas, vuursteen, hoornsteen, hyacint van Compostella, jaspis, kiezellei, kiezelsinter, agaat, hyaliet, hydrophaan enz.