Küstner (Karl Theodor von), een verdienstelijk Duitsch tooneeldirecteur, geboren te Leipzig den 26sten November 1784, studeerde aldaar en te Göttingen in de regten en verwierf in 1810 de doctorale waardigheid. In 1813 nam hij als officier bij de Saksische troepen deel aan den bevrijdingsoorlog, en na het sluiten van den vrede benoemde de hertog van Saksen-Coburg hem tot Hofraad. In 1817 belastte hij zich met het bestuur van den stadsschouwburg te Leipzig en bleef in die betrekking werkzaam tot in 1828, terwijl hij die inrigting deed klimmen tot een hoogen trap van ontwikkeling. In 1830 aanvaardde hij met den titel van geheim hofraad de directie van den Hofschouwburg te Darmstadt, welke echter reeds een jaar daarna gesloten werd.
In 1833 verbond hij zich als intendant aan den onder schulden diep gebogen Hofschouwburg te München, dien hij eerlang weder deed bloeijen. Koning Lodewijk beloonde zijn verdienstelijken ijver door hem in den adelstand op te nemen. Kort daarna ging hij naar Berlijn, en werd er in 1842 intendant-generaal der Koninklijke schouwburgen. Ook hier bragt hij veel goeds tot stand, doch wegens zijne zwakke gezondheid nam hij in 1851 zijn ontslag, bleef aanvankelijk te Berlijn, doch verhuisde in 1860 naar zijne geboorteplaats, alwaar hij den 27sten October 1864 overleed. Hij was een uitstekend bemiddelaar tusschen het publiek en de kunst, en wist zoowel de behoeften van het eerste als de eischen van de laatste te waardéren. Hij spaarde geene kosten, om het tooneel te doen bloeijen en onder zijn bestuur werden de honoraria van kunstenaars, dichters en componisten aanmerkelijk verhoogd.
Hij behoorde tot de eerste schouwburgdirecteuren, die het tantième (een deel der ontvangst ten voordeele der tooneeldichters invoerde. Ook stichtte hij in 1846 het tooneelverbond tot handhaving der regten van directeuren en kunstenaars. Vooral op zijn aandrang kwam de wet tot stand, dat geen stuk mag opgevoerd worden zonder verlof van den maker. Van zijne geschriften noemen wij: „Dramatische Kleinigkeiten (1815)”, — het treurspel „Die beiden Brüder (1833)”, — „Vierunddreiszig Jahre meiner Theaterleitung (1863)”, — „Taschenund Handbuch zur Theaterstatistiek (1855; 2de druk 1857)”, — en „Album der Königl. Schauspiele und Opern zu Berlin (1858)”.