Kreml of Kremlin beteekent in het Russisch eene vesting of eene met wallen en muren omringde stadswijk, zooals men er aantreft in Smolensk, Groot-Nowgorod, Wladimir, Nisjné-Nowgorod, Kasan enz. Spreekt men echter van het Kreml, dan bedoelt men gewoonlijk dat te Moskou. Dit laatste is eene van de 6 wijken der oude hoofdstad des rijks, ligt wel niet op het hoogste punt, maar verheft zich toch omstreeks 30 Ned. el boven den spiegel der Moskwa. Het heeft een omtrek van 1/2de uur gaans en is door een dikken, met wachttorens gekroonden muur omgeven, die overal steil uit de wandelparken en boulevards oprijst.
Het omvat enkel gebouwen der kroon: hiertoe behooren het Keizerlijk kasteel, in 1849 herbouwd, het tuighuis met eene verzameling van kostbare wapens en buitgemaakte kanonnen, de schatkamer, het voormalig paleis van den patriarch van Moskou, het gebouw der synode, 2 kloosters en onderscheidene kerken en kapellen. Tot de merkwaardigste kerken rekent men de krooningskerk, de begrafeniskerk met de praalgraven van alle grootvorsten en czaren tot aan Peter de Groote, en de kerk waar de heilige olie wordt bereid. Voorts vermelden wij er den klokketoren, 85 Ned. el hoog en met echt ducatengoud verguld, aan wiens voet de Keizersklok (Zar Kolokol) zich bevindt (zie Klok) en eene andere, in den toren hangende met een gewigt van 60000 Ned. pond. Reeds in het jaar 1280 wordt melding gemaakt van een paleis, door den jongsten zoon van den grootvorst Alexander Newskii in het kreml gebouwd, doch het werd eerst vermaard, toen de grootvorst Iwan Danilowitsj Kalita zijn zetel in 1328 van Wladimir naar Moskou verlegde en het Kreml met een houten bolwerk omringde. Tweemaal brandde het af, in 1355 en 1365, waarna grootvorst Dmitri Iwanowitsj Donskoi het in 1367 weder opbouwde van steen. Later werd het vernieuwd en aanmerkelijk vergroot door Iwan Wassiljewitsj I. Bij zijn aftogt uit Moskou den 23sten October 1812 deed Napoleon pogingen, om het Kreml in de lucht te laten vliegen, — ’t geen slechts voor een klein deel gelukte, en reeds onder Alexander I waren alle sporen der vernieling verdwenen.