Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Krause

betekenis & definitie

Krause (Karl Christian Friedrich), een uitstekend wijsgeer, geboren den 6den Mei 1781 te Eisenberg in Altenburg, bezocht de hoogeschool te Jena en vestigde zich aldaar als privaatdocent. Het gevoelen, dat de menschheid op aarde een deel uitmaakt van een meer verheven gebied der geesten, gaf aan zijne studie en werkzaamheid eene eigenaardige rigting en vormde den grondslag van zijn leerstelsel, hetwelk als taak der menschheid voorstelde, zich als een geheel in alle deelen evenzeer te volmaken en zich alzoo tot een organisch en harmonisch wezen te vormen. Deze ontwikkeling van de geheele, onverdeelde menschheid, als een organismus der menschelijke zamenleving, — en alzoo ook van ieder afzonderlijk mensch, als op het naauwst met het geheel verknocht, wilde hij opgedragen zien aan een nog te stichten verbond der menschheid, daar alle bestaande vereenigingen zeer eenzijdig waren. Dat nieuwe verbond, zich uitsluitend bepalend bij de belangen der geheele menschheid en alle menschen omvattend, moest alle menschelijke krachten in juiste verhouding ontwikkelen, — het moest al het goede, door andere vereenigingen, zooals de Kerk, de Staat enz., opgeleverd, bijeenbrengen, van zijne eenzijdige toepassing op enkelen losmaken en tot heil der geheele menschheid aanwenden.

Krause was van meening, dat de kiemen van zulk een verbond te vinden waren in de vrijmetselarij, zoodat hij in 1805 te Altenburg in de loge werd opgenomen. Met onverdroten ijver en volharding legde hij zich toe op de wetenschap der vrijmetselarij en bewees door zijne vlijt aan de orde groote diensten, zooals blijkt uit zijn werk: „Die drei altesten Kunsturkunden der Freimaurerbruderschaft (1810); 2de druk 1820—1821, 2 dln)”. Reeds te voren had hij in zijn geschrift: „Hohere Vergeistigung der echt überlieferten Grundsymbolen der Freimaurerei (1810; 3de druk 1820)” de diepe beteekenis van de vrijmetselarij in het licht zoeken te plaatsen, en zijn: „Urbild der Menschheit (1811; 2de druk 1819)” vond vele bewonderaars. Niettemin werd hij van verschillende zijden aangevallen. Tot aan 1813 wijdde hij zich eerst te Rudolstadt en later te Dresden onverpoosd aan zijne studiën en aan zijn letterkundigen arbeid. Voorts hield hij voorlezingen te Berlijn en stichtte er een genootschap voor Duitsche taal, maar deed vruchtelooze pogingen om er eene aanstelling te verkrijgen. Ook te Göttingen en te München bleef hg ambteloos, en overleed in laatstgenoemde stad den 27sten September 1832. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Abrisz des Systems der Logik als philosophische Wissenschaft (1821)”, — „Vorlesungen über die Grundwahrheiten der Wissenschaft (1829)”, — en „Handschriftliche Nachlasz (1836—1848)”, uitgegeven door Leonhardi.

< >