Köthe

betekenis & definitie

Köthe (Friedrich August), een verdienstelijk godgeleerde, geboren den 30sten Julij 1781 te Lübben in de Nederlausitz, studeerde te Leipzig, werd aldaar vesperprediker in de universiteitskerk, in 1806 privaatdocent te Dresden , in 1810 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Jena, bekleedde er onderscheidene kerkelijke waardigheden, en overleed den 23sten October 1850. Hij stichte in 1816 het: „Zeitschrift für Christenthum und Gottesgelehrtheit, hetwelk slechts korten tijd bestond, — voorts: „Die Zeitgenossen (1805)”, — bezorgde: „Th. Melanchton’s Werke in einer für den allgemeinen Gebrauch berechneten Auswahl (1830—1831, 5 dln)”; —en schreef: „Die christliche Volksbildung noch ihren Hauptgesichtspunkten dargestell* (1831)” — „Die Psalmen in Kirchenmelodien übertragen (1845)”, — en onder den pseudoniem Einsiedler des St. Johannes: „Die Wiederkehr (1843, 3 dln)”, — en „Eine Woche (1849, 2 dln).” Uit zijne nalatenschap werden nog „Geistliche Lieder (1851)” en „Lieder und Sprüche eines Kranken für Kranken und Gesünden (1851)” door Meiszner in het licht gezonden.