Koor is eene rei van dansers, die tegelijk een gezang aanheffen. Bij de Grieken werden sedert de oudste tijden koren opgevoerd bij de aan de Goden gewijde feesten; eene schaar van zangers en dansers voerde een koordans uit in een kring rondom het den God gewijd altaar (cyclisch koor). Voornamelijk werden die koren bij de Bacchusfeesten uitgevoerd, en daar de gezangen, in verheven stijl gedicht, den Wijngod verheerlijkten, werden zij ook dithyrambische koren genoemd. Uit de koren ontwikkelde zich langzamerhand het Grieksche drama, daar het allengs gewoonte werd, dat tusschen de koren een tooneelspeler optrad, die eene mythe uit het leven en de daden van den god voordroeg.
Bij de latere scheiding van tragedie en comedie trad in beide wel een koor op, maar met onderscheiden karakter. In elk geval bestond het uit mannen en vrouwen, die als ’t ware getuigen van de handeling zijn, maar daaraan geen verder deel nemen, dan dat zij raad en vermaningen, waarschuwingen, troost of opbeuring aan de handelende personen geven. Het koor uitte zich meer in spreken dan in zingen, bij wijze van recitatief. De zamenstelling en uitrusting van het koor was in Athene verbonden aan een der gewigtigste staatsbedieningen; een burger moest voor alles zorgen, wat het koor voor eene behoorlijke uitvoering van zijne taak behoefde. De koristen waren vrije burgers, die op eigen kosten onder eenen leermeester zich gedurende een zeker aantal jaren voor hunne taak oefenden. Bij de uitvoering traden zij op in dat deel van de ruimte, hetwelk ligt tusschen het eigenlijke tooneel en de zitplaatsen van de toeschouwers, het orchest. Het koor trad op of in marschpas in een klub, of bij gedeelten, kringsgewijze; in ’t laatste geval had iedere afdeeling een aanvoerder, corypheus. Het werd gewoonlijk door een fluit- of cytherspeler geaccompagneerd.
Na den Peloponnesischen oorlog, toen Athene’s welvaart aan het dalen ging, waren de koren niet meer zoo prachtig als voorheen; in het drama hielden zij zich nog staande, maar uit de comedie verdwenen ze geheel. De Italiaansche, Spaansche en Fransche drama’s der 17de eeuw voerden de koren der ouden wederom in; maar hier werden ze gezongen, denkelijk door eene verkeerde opvatting van de Grieksche koorvoordragten. Racine, Vóltaire, Schiller voerden het koor in de moderne tragoedie weer in: soms laten nieuwere schrijvers het koor tusschen de bedrijven in zingen. — In de muziek verstaat men onder koor een muziekstuk, geschreven voor of uitgevoerd door de zamenwerking van zangers of instrumentalisten. Het zangkoor is volledig, als de vier stemmen (discant of sopraan, alt, tenor en bas) vereenigd zijn; ze worden ook wel drie — ook wel meerstemmig gezet. Het mannen- of vrouwenkoor wordt natuurlijk alleen voor mannen- of vrouwenstemmen geschreven en door deze uitgevoerd. Het instrumentaalkoor wordt naar de soort der instrumenten, waarvoor ’t geschreven is, genoemd: koor voor hoorns, trompetten, hout-instrumenten, enz. Het muziekstuk zelf heet ook wel koor in tegenstelling met de solo, aria, recitatief, duet, terzett, enz.
Een muziekstuk, dat zoodanig in elkander zit, dat twee koren als ’t ware tegen elkander inwerken, heet een dubbelkoor. De koormuziek is het rijkst en veelzijdigst bewerkt in strengen stijl voor plegtige gelegenheden, als geestelijke muziek in de kerk voor te dragen. Het operakoor beweegt zich in meer vrijen, lossen stijl. Het hoofd van dit koorpersoneel is de koorregisseur, op wien de zorg rust, om aan het koor alles te verschaffen wat het noodig heeft, om op gepaste wijze zijne taak te vervullen en eene behoorlijke vertooning op het tooneel te maken. Zelfs bij de grootste opera’s laat de zamenstelling en mitsdien de werking en het effect der koren veel te wenschen over. — Het deel van eene kerk, waar het hoogaltaar staat, afgescheiden van het schip, noemt men het koor van de kerk. Meestal ligt het hooger dan het schip.