Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koopmans

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Rinse Klaasses Koopmans, een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde, geboren te Grouw den 6den Maart 1770. Eerst was hij Doopsgezind predikant te Blokzijl, toen te Dokkum en in 1796 te Amsterdam, alwaar hem in 1814 de betrekking werd opgedragen van hoogleeraar aan het seminarium. Hij was met ijver werkzaam aan de opleiding van predikanten en overleed op zijn buitengoed Bovenburen nabij Koudum in Friesland op den 8sten September 1826. Van zijne geschriften noemen wij: „Kamphuizen als mensch en als dichter geschetst in twee redevoeringen (1805)”, — „Hulde aan G. Hesselink (1812)”, — en „Redevoeringen en verhandelingen (1819— 1820, 2 dln)”, terwijl ook in tijdschriften bijdragen van zijne hand worden aangetroffen.

Wopko Cnoop Koopmans, desgelijks een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde. Hij was een zoon van den voorgaande en werd geboren te Amsterdam den 23sten September 1800. In 1816 onder de studenten aan het seminarium der Doopsgezinden opgenomen, onderscheidde hij zich vooral door eene ijverige beoefening der oude letteren. Daarvan getuigde zijne historisch-critische „Dissertatio de Sardanapalo (1819)”, welke hij onder D. J. van Lennep verdedigde. In 1823 werd hij proponent, deed eene reis door Duitsehland en Zwitserland en nam vervolgens met ds.

Brouwer te Utrecht het predikambt waar. Toen na het overlijden van zijn vader S. Muller tot hoogleeraar aan het seminarium der Doopsgezinden gekozen was, ontving de jeugdige Koopmans, op voorstel van den nieuwbenoemde, naast dezen eene hoogleeraarsbetrekking (25 Junij 1827), en bleef daarin werkzaam tot aan zijn overlijden op den 4den Maart 1849. Hij gaf nog eene Latijnsche redevoering uit over de eenheid van godgeleerde en letterkundige studiën (De theologiae disciplina prorsus literaria, 1828), benevens,met den hoogleeraar Beyerman, eene brochure over het „Algemeen stemregt behoudens maatschappelijke orde (1848)”, en eindelijk eenige opstellen in de „Kerkbode”, en de „Jaarboeken van Wetenschappelijke theologie”. De senaat der Utrechtsche Académie had hem eershalve den graad van doctor in de letteren geschonken.

Rinse Koopmans van Boekeren, een Nederlandsch letterkundige. Hij werd geboren te Groningen den 17den Januarij 1832, studeerde aldaar in de godgeleerdheid en werd achtereenvolgens predikant te Giethoorn, Eelde-Harlingen en Leiden, in welke stad hij bij voortduring werkzaam is. Hij schreef aanvankelijk onder den pseudoniem van Frans Tinarlo. Van zijne geschriften vermelden wij: „De oude tolbaas | (1859)”, — „Schoenen op keur (1865)”, — „Knutselwerk (1865)”, — „Mensch en ezel (1865)”, — „In de kooi (1866)”, — „Eene weduwe met negen kinderen (1867)”, — Strooiavonden (1867)”, — De scheper van Donerkamp (1868)”, — „Graaf Gerrit van Groenestein (1869)”, — „Jan Koster (1869)”, — „De graaf de Monte-Christo (1869)”, — „De veldwachter van Laterveer (1870) ”, — „Vóór en na de pauze (1871)”, — „Robbert de Moor (1871)”, — „Kappipo (1871) ”, — „Jurriaantjes (1871)”, — „Een winkelhaak (1876)”, en een aantal kinderboekjes en opstellen in tijdschriften.

< >