Königgrätz in het Boheemsch Hradec Králové, eene vesting en tevens de hoofdstad van een evenzoo genoemd arrondissement in het oostelijk gedeelte van het koningrijk Bohemen, ligt aan den mond van de Adler en aan den bovenloop van de Elbe, voorts aan den Reichenberg-Pardubitzer spoorweg, 4 uren gaans ten zuiden van Josephstadt en 5 uren gaans ten noorden van Pardubitz, 13 geogr. mijl ten oosten van Praag, in een bevallig en vruchtbaar oord. Zij is de zetel van een paar regtbanken en van een bisschop en telt ongeveer 8000 inwoners. Tot de 4 kerken der stad behoort eene fraaije hoofdkerk, en ook het bisschoppelijk paleis en het voormalig collegie der Jezuïeten zijn aanzienlijke gebouwen. Men heeft er een gymnasium, eene reaalschool, eene kweekschool voor onderwijzers, een seminarium enz.
Men vervaardigt er muziek-instrumenten, handschoenen, waskaarsen enz. Zij is door 4 voorsteden omgeven, was reeds in de 11de eeuw eene belangrijke plaats en heeft een kasteel uit de 13de eeuw.
Hare omstreken kunnen geïnundeerd worden* Het arrondissement Königgratz telt op bijna 54 geogr. mijl omstreeks 350000 inwoners, waaronder zich ruim 5000 Protestanten en ruim 2000 Israëlieten bevinden.
Nabij deze stad werd den 3den Julij 1866 de beslissende Slag van Königgratz tusschen de Pruissen en Oostenrijkers geleverd. De Oostenrijksche armée onder Benedek had na eenige rampspoedige gevechten en na het verlies van Gitschin zich bij Königgratz geconcentreerd, om er slag te leveren. Zij telde tusschen 150- en 180000 man en had er achter de moerassige Bistritz eene voordeelige stelling ingenomen. De regter vleugel leunde op de moeijelijk te overschreden Trotinabach, de linker op het dorp Nechanitz en het centrum op een amphitheatersgewijs opklimmend terrein.
Hier bevond zich het 2de, 3de, 4de, 8ste en 10de Oostenrijksche armeekorps met de reserve-kavallerie. De artillerie, met 600 getrokken kanonnen gewapend, beheerschte de ruimte vóór het terrein, waarop de afstanden volkomen bekend waren. Op den linker vleugel bevonden zich de Saksers, en op den regter vleugel stonden ook eenige Saksische troepen, benevens de vermaarde zwart-gele brigade. Bij de dorpen Sadowa en Benatek waren 2 wat verder gelegene boschjes als steunpunten van verhakkingen voorzien. In reserve stond het 1ste en 6de korps bij Rosberitz. Het Pruissische leger onder het opperbevel des Konings zou, wegens de voorafgegane vermoeijende marschen en gevechten, op den 3den Julij rustdag houden. De Elbearmee (het 8ste armeekorps en de 14de divisie) onder Herwarth vormde den regter vleugel bij Smidar; de eerste armee (2de, 3de en 4de korps) en het kavallerie-korps onder Friedrich Karl, stond bij Horziz, en de 2de armee, onder den Kroonprins (gardekorps, 1ste, 5de en 6de korps), op een afstand van 3 tot 4 geogr. mijl bij Königinhof. In het geheel telde het Pruissische leger ongeveer 200000 man.
Op den 2den Julij des avonds te 11 uur kwam het berigt, dat de Oostenrijkers over de Elbe waren getrokken en de oevers der Bistritz bezet hadden. Terstond nam de Koning het besluit om den aanval te wagen, en alle korpsen ontvingen het bevel om op te rukken. De armee van prins Friedrich Karl moest den vijand in het front bezig houden, terwijl de Kroonprins hem in de regter en de Elbe-armee in de linker flank zou vallen. Reeds des ochtends te 8 uur van den 3den Julij konden beide legerafdeelingen den slag beginnen, die door den Koning van eene hoogte bij Sadowa bestuurd werd. De Oostenrijkers ontvingen de Pruissen met een hevig geschutvuur. Laatstgenoemden overschreden wel is waar de Bistritz en streden met groot verlies om de bovenvermelde boschjes en dorpen, maar vonden een zoo hardnekkigen wederstand, dat de uitkomst zelfs op den middag nog onbeslist bleef. Een krachtige aanval van Benedek zou dezen welligt de zegepraal verschaft hebben, daar de Kroonprins op zijn langen togt door schier onbe gaanbare wegen werd opgehouden, — maar die aanval bleef uit. De Koning hield het gevecht gaande door artillerievuur, zoodat aan elke zijde 500 stukken geschut gebezigd werden, totdat te 2 ure het kanongebulder van de 2de armee zich in de flank van den vijand deed hooren.
Daar deden de gardes een aanval met hunne geheele artillerie en bragten zware verliezen toe aan de Oostenrijksche reserve. Het 6de korps bezorgde zich den overtogt over de Trotinabach, en Benedek moest de positie van zijn regter vleugel veranderen. In het centrum deed de Koning zijne laatste reserve (het 3de armeekorps) oprukken. De kolonne van den Kroonprins veroverde onderscheidene dorpen en bestormde eindelijk de hoogten van Chlum, de sleutel der stelling van Benedek. Nu gaf de Koning bevel tot een algemeenen aanval en plaatste zelf zich aan het hoofd der reserve-kavallerie. Daartegen waren de Oostenrijkers niet bestand. Hunne batterijen vuurden tot het laatste oogenblik toe, zelfs bij het snelvuur der zündnadelgeweren, en hunne reserve-kavallerie trotseerde moedig den dood om den aftogt der infanterie tegen de vervolging van het Pruissische paardevolk te dekken, doch kon haar zelfs door een moorddadig gevecht onder de oogen des Konings niet beletten.
Tusschen 3 en 4 uur was het pleit beslist, doch de strijd bleef bij aftogt en vervolging woeden tot onder de kanonnen van Königgratz, zoodat de slag langer dan ½de etmaal duurde. De Oostenrijkers verloren 18000 gevangenen, 174 stukken geschut en 11 vaandels. De hoofdmagt der geslagene Oostenrijkers toog naar Olmiitz, door de armee van den Kroonprins vervolgd; alleen het 10de korps (Gablenz) en het grootste gedeelte der kavallerie spoedde zich naar Weenen, nagezet door de Pruissen. Indien de aanval van Serwarth zoo goed gelukt ware als die van den Kroonprins, dan was het leger van Benedek niet ontsnapt aan eene volkomene vernietiging. De Pruissen rukten intusschen voort tot vóór Weenen en digt bij Presburg, waarna een wapenstilstand en de voorloopige Vrede van Nikolsburg (26 Julij) een einde maakten aan de vijandelijkheden.