Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koloniën

betekenis & definitie

Koliniën of volkplantingen zijn nederzettingen in vreemde landen, gevormd door personen, die vrijwillig of onvrijwillig hun vaderland hebben verlaten en in het eerste geval ook wel met den naam van landverhuizers worden bestempeld. Reeds in de vroegste tijden werden koloniën gesticht. Bij de oude Grieken gaven veelal twisten en partijschappen daartoe aanleiding, — somtijds ook overbevolking en handelsbelang. Yele van hunne koloniën hebben een hoogen trap van bloei bereikt, zooals die in Klein-Azië, alsmede die te Syracuse, Tarente, Locri, Napels en Massilia (Marseille).

Doorgaans waren zij aanstonds onafhankelijk van het moederland. Onder de koloniën der Phoeniciërs bekleedde Carthago eene belangrijke plaats. Van geheel anderen aard waren de koloniën der Romeinen; deze verplaatsten behoeftige burgers naar elders of vestigden er militaire koloniën, om er hun gezag te handhaven.

In latere eeuw deden de ontdekkingen der Portugézen en Spanjaarden een nieuw tijdperk voor de kolonisatie aanbreken. Eerstgenoemden vonden den zeeweg naar Oost-Indië, vestigden er aanvankelijk handelskantoren en factorijen, en stichtten er daarna volkplantingen, die van lieverlede in de inlandsche bevolking zijn opgelost. De Spanjaarden daarentegen togen naar de Nieuwe Wereld, veroverden er de magtigè rijken van Mexico en Peru en namen verschillende West-Indische eilanden in bezit. Aanvankelijk zochten zij er slechts goud, maar legden zich vervolgens toe op de cultuur van tropische voortbrengselen. De Engelschen trokken desgelijks naar de Nieuwe Werelden deden er in het noordelijk gedeelte koloniën verrijzen, die zich — met uitzondering van Canada —in de tweede helft der voorgaande eeuw van het moederland hebben losgescheurd, om de Vereenigde Staten van Noord-Amerika te vormen. Ook de Nederlanders vestigden er eene kolonie, door hen Nieuw-Amsterdam, later New-York genaamd en maakten zich meester van eenige West-Indische eilanden, van Guyana en voor korten tijd van Brazilië.

Krachtiger waren zij evenwel werkzaam in OostIndië, waar zij tegen het einde der XVIde eeuw verschenen en allengs de Portugézen van hunne bezittingen beroofden. Vooral vestigden zij zich op Java, waar zij aanvankelijk slechts enkele factorijen bezaten. Intusschen oorloogden zij met verschillende Javaansche vorsten en maakten ten slotte zich meester van het geheele eiland. — Voorts stichtte Engeland het groote Britsch-Indische rijk op het vasteland van Azië. Ook de Franschen, Zweden en Denen poogden koloniën te stichten, doch zonder belangrijke uitkomsten. Tot de merkwaardige koloniën behooren voorts die van Engeland op Nieuw-Holland, van Diemens-land en Nieuw-Zeeland, — die der Nederlanders aan de Kaap de Goede Hoop, welke later in het bezit is gekomen der Engelschen, waarna een groot deel der Nederlandsche bevolking republieken heeft gesticht aan de Vaal- en aan de Oranje-rivier, — en die van Frankrijk in Algérië.

Aanvankelijk werden doorgaans de inboorlingen der koloniale gewesten door de volkplanters onderdrukt, en het moederland beijverde zich om hen uit te zuigen en de vrije beweging der kolonisten te belemmeren. Het gevolg daarvan was, dat de koloniën in Noord- en Zuid-Amerika bijna allen hare zelfstandigheid veroverden. Engeland heeft dan ook in de tegenwoordige eeuw eene meer vrijzinnige staatkunde gevolgd bij het beheer zijner koloniën, zoodat deze, zonder het verband met het moederland te breken, eene nagenoeg volkomene zelfstandigheid genieten. Nederland heeft dat voorbeeld slechts gedeeltelijk gevolgd. Men raadplege daaromtrent de artikels Cultuurstelsel en Koloniale politiële.

De Nederlandsche koloniën bestaan in Azië uit de Oost-Indische eilanden, van welke de voornaamste zijn: Java, Sumatra, Celébes, Bornéo en de Molukken, — en in Amerika de kolonie Suriname, benevens de eilanden Curacao, Aruba, Bonaire, St. Eustatius, Saba en een deel van St. Martin. Eenige vastigheden, op de kust van Guinea (Afrika) door ons bezeten, hebben wij in 1872 aan Engeland afgestaan. — Koloniale Mogendheden noemt men die Europésche Staten, welke in het bezit zijn van koloniën buiten ons werelddeel. De voornaamste zijn Engeland, Nederland, Spanje, Portugal en Frankrijk.

Onder den algemeenen naam van koloniën begrijpt men alzoo vestigingen en nederzettingen, welke de beschaafde volken in meer of minder ver afgelegen gewesten gesticht of verkregen hebben door verovering of op andere wijze. Onder deze bepaling vallen niet de binnenlandsche kolonisatiën, zooals bij ons te lande die van de Maatschappij van Weldadigheid (zie Armoede) en zooals Rusland ze op uitgebreide schaal beproefd heeft in de Ukraine en in de Krim, noch de zoogenaamde grenskoloniën, die met een politiek doel worden aangelegd, zooals Oostenrijk die b. v. op zijne grenzen tegen Turkije onderhoudt.

Naar haren oorsprong, maar vooral naar hare bestemming onderscheidt men de koloniën in volkplantingen, landbouwkoloniën, plantaadjes , nederzettingen tot mijnontgimning, handelsvestigingen, versterkte posten en strafinrigtingen. Volkplantingen worden aangelegd met het doel om een deel der te sterk aanwassende bevolking in het moederland naar eene nog onbewoonde landstreek over te brengen en aldus daar eene nieuwe maatschappij te stichten. De oudheid kent zulke volkplantingen zeer vele. Zij zijn het begin geweest van de magtigste staten van het oude Griekenland, en de kiem van de groote steden, die Rome’s heerschappij in Europa heeft achtergelaten. De nieuwe geschiedenis telt ze weinig: de poging, om ze in overzeesche gewesten aan te leggen, zijn mislukt. De volkplanting moet wel worden onderscheiden van de landverhuizing, die in onze tijden op zeer ruime schaal plaats vindt. Deze geschiedt uit vrije beweging en rigt zich naar zulke oorden , waar reeds koloniën of zelfs onafhankelijke Staten gevestigd zijn.

Meer overeenkomst met de oude volkplantingen vertoonen de nederzettingen van Europeanen in onderscheidene deelen van N. Amerika gedurende de 17de eeuw, die de eerste oorsprong geweest zijn van den magtigen Statenbond der Amerikaansche Unie. Maar ook deze waren niet derwaarts gegaan op aandrang van de overheid, ten einde ’t moederland van overbevolking te ontlasten, maar uit vrije beweging vertrokken, ’t zij om de vrijheid des geloofs te behouden, of om aan politieke vervolging te ontkomen, ’t zij om stoffelijk voordeel te behalen. De groote kracht en de ernstige wil van deze mannen zijn de groote factoren geweest, om deze koloniën tot een hoogen trap van welvaart en vermogen te brengen. Zoodanig is de oorsprong van de door de Engelschen bevolkte koloniën van Nieuw-Engeland, van Virginia, van Maryland en van Pensylvanië. Van gelijken aard zijn de nederzettingen van Israëlieten uit Spanje en Portugal langs de kust van ZuidAmerika, noordwaarts van de Amazonenrivier, waaruit later de koloniën van Suriname, Essequebo enz. zijn opgegroeid. Bij de bezetting van Canada door de Franschen sedert 1608, en bij de stichting van de kolonie van Nieuw-Nederland (thans New-York) door Willem Uselinx in 1610, gelijk ook bij de nederzetting aan de Kaap de Goede Hoop in 1618 werden vooral de stoffelijke voordeelen in het oog gehouden.

Bij landbouwkoloniën is het hoofddoel, cm in vreemde oorden den vruchtbaren grond door de kolonisten zelven te ontginnen en te bebouwen. Meer nog dan volkplantingen zijn zij de eerste oorsprong van de meeste nederzettingen in N. Amerika, Nieuw Engeland en Canada. Die aan de Kaap zijn ’t geworden vooral na de komst in de 17de eeuw van vele Fransche vlugtelingen. Van gelijken aard zijn de kolonisatiën van Portugal op Madera en de Azoren, en die van Spanje op de Kaapverdische eilanden. De kolonist zelf zal hier den arbeid tot bebouwing van den grond verrigten; derhalve moet hij ook hetzelfde klimaat en ongeveer dezelfde gesteldheid van den bodem terugvinden, als het land bezat, dat hij verliet. Nederzettingen in tropische gewesten, waarbij het oogmerk bestaat, om door de inboorlingen of door van elders aangevoerde arbeiders (slaven, koelies) de eigenaardige voortbrengselen van de weelderige natuur aldaar voor den Européschen handel te laten telen, vormen de zoogenaamde plantaadjes.

Hiertoe behooren de West-Indische eilanden, Suriname, Demerary, Berbice, Essequebo, Fransch Guyana, Mauritius, Bourbon, de Philippijnen, de Molukken en in zekeren zin thans ook Java. Nederzettingen tot mijnontginning hebben oorspronkelijk ten oogmerk de opdelving van edele metalen en van kostbare gesteenten. Meestal gaan zij spoedig in landbouw-koloniën of plantaadjes over. De eerste vestigingen van Spanjaarden in Amerika hadden zoodanig karakter; Peru en Mexico hebben dat het langst behouden. Handelsvestigingen zijn kantoren of factorijën, in verre landen te midden van eene daar gevestigde min of meer beschaafde inlandsche bevolking gesticht met het doel, om de voortbrengselen van deze bevolking te verruilen tegen Europésche producten.

Niet zelden volgt uit hare vestiging de verovering van die landen. In Amerika namen de Europeanen onmetelijke landen in bezit, die of nog geheel onbevolkt waren of slechts met eene dunne, zeer onbeschaafde bevolking bezet. Die zwervende jagershorden werden spoedig verdreven of uitgeroeid. In Mexico en Peru vond men eene gevestigde bevolking, doch zeer achterlijk nog in beschaving en welvaart. In Oost-Indië ontmoetten de eerste ontdekkers eene magtige, digtbevolkte maatschappij, die over de vruchten eener eeuwenoude beschaving beschikte.

De vergunning om handel te drijven moesten ze vragen nadat zij eens vasten voet gekregen hadden, wisten zij zich te handhaven, te versterken, uit te breiden en eindelijk de heerschappij te vermeesteren. Zoo ontstond de koloniale magt van Nederland in den Archipel, die van Groot-Brittanje op het vasteland van Indië. China en Japan, de magtigste en beschaafdste Oostersche Staten, wisten tot heden de Europeanen tot eenige bepaald aangewezen handelsposten te beperken. Handelsposten van een zeer eigenaardig karakter zijn de Hollandsche koloniën Curacao en St. Eustatius, en de Deensche St.

Thomas en St. Croix. De tusschenhandel met de omliggende Spaansche, Fransche en Britsche bezittingen — eigenlijk een sluikhandel — gaf aanleiding tot hunne opkomst en bloei. Hij ontleende zijne voordeelige bedrijvigheid aan de belemmeringen, die het vrije verkeer door het monopolie ondervond. Versterkte -posten worden bezet met het doel, om veilige aanleg- en wijkplaatsen voor de scheepvaart te verkrijgen en om tot uitgangs- of steunpunten bij krijgsverrigtingen te dienen.

De gunstige ligging doet hier meer af, dan de gelegenheid voor handel en bedrijf. Hiertoe behooren de Bermudes, de Falklandseilanden, St. Helena, Aden, Perim, Laboean en Singapore, hoewel de Engelschen van de gelukkige ligging van dit eiland tevens partij getrokken hebben, om er een bloeijenden handelspost te vestigen. Frankrijk beproefde het in de laatste twintig jaren om zich zulke posten te verschaffen in Polynesië, (Nieuw-Caledonië, de Markiezen-, de Gezelschapseilanden, enz.). Naar strafkoloniën worden de misdadigers uit de Europésche maatschappij verwijderd, om daar, zoo mogelijk, tot nuttige leden van eene nieuwe maatschappij te worden opgeleid en gevormd. Alleen Engeland heeft ze eigenlijk gesticht, namelijk Botany-baai bij Sidney, Hobard-town op van Diemens-eiland, en nadat deze zich allengs tot bloeijende nederzettingen met eene vrije bevolking verheven hadden, de vestiging aan de Zwanenrivier, in West-Australië, en Norfolk-land tusschen Nieuw-Zeelanden Nieuw-Caledonië. De Fransche Republiek beproefde in 1796, om eene strafkolonie op Madagascar aan te leggen, doch zonder gevolg. De zendingen van 1852 naar Cayenne en Algiers bedoelden geene koloniale vestiging (zie Deportatie). Eene kolonie of vestiging heeft vaak meer dan ééne bestemming te gelijk, en verandert ook dikwijls van aard en karakter.

De Britsche kolonie van Nieuw-Zuid-Wales, voortgesproten uit de aldaar in 1787 aangelegde strafkolonie van Botany-baai, geeft een merkwaardig voorbeeld van ontwikkeling. De Britsche koloniën in het eigenlijke Australië (Nieuw-Holland en Tasmania) zijn thans NieuwZuid-Wales, Victoria, Zuid-Australië, WestAustralië, Queensland en Tasmania, met eene bevolking van Europésche afkomst, die voor ruim tien jaren reeds ruim 1100000 zielen bedroeg. Nieuw-Zuid-Wales, de oudste en voornaamste, telde toen alleen reeds meer dan 350000 inwoners.

Koloniale politiek De bijzondere bestemming van elke kolonie of bezetting duidt zelve reeds het voordeel aan, dat men er van verwacht. Bij sommige (versterkte posten, strafkoloniën) ligt in die bestemming de eenige reden van vestiging en onderhoud. In het algemeen beoogt het moederland met het bezit van koloniën een drieledig doel, hetzij vereenigd, ’t zij één of meer van deze voordeelen: versterking en uitbreiding van de magt van het moederland, — regtstreeksche inkomsten voor de schatkist, — of bevordering van de nijverheid en de welvaart van de burgers in ’t moederland, ’t Begrip „kolonie” onderstelt afhankelijkheid van een ander land, „het moederland”; de wijze, waarop deze Staat zijne belangen door en in het bezit van koloniën tracht te behartigen, de regels, die hij volgt in het beheer dier koloniën, worden te zamen begrepen onder den naam van „koloniale politiek”. Het streven naar versterking en uitbreiding van magt door het moederland leidt tot verovering van grondgebied.

Toch is magtsvertoon op dit grondgebied geen hoofddoel; de verovering in andere werelddeelen zullen veeleer strekken om steun te vinden tot krachtiger houding, tot grooter prestige tegenover andere mogendheden in Europa. Inkomsten voor de schatkist van het moederland tracht men uit de koloniën te verkrijgen door de kolonisten tot betaling van belasting te verpligten, — een maatregel, die zelden uitvoerbaar is, daar de meeste koloniën veeleer subsidiën uit het moederland behoeven. De belastingen, die het Britsche Parlement in 1764 op de N. Amerikaansche kolonisten legde, waren de eerste aanleiding tot het ontbranden van den strijd, die met de roemrijke vrijverklaring van de N. Amerikaansche Staten eindigde. Of het moederland heft schatting en cijns van de inlandsche bevolking der veroverde streken, zooals op op Java doen in den vorm van verpligte cultuur. Of voor eigen rekening laat het moederland takken van nijverheid in de koloniën uitoefenen, zooals ons Gouvernement de tinmijnen van Banka exploiteert. Maar ’t voorname doel van de Europésche Staten in het streven naar het bezit van koloniën is en moet zijn, de bevordering van nijverheid en welvaart van de ingezetenen van ’t moederland. Men doet dat, door den handel en de scheepvaart met en in de koloniën uitsluitend aan eigen onderdanen voor te behouden, of aan deze althans daarin bijzondere voorregten boven vreemden te verleenen. Dit stelsel werd het sterkst gehandhaafd in de 16de en 17de eeuw.

Elke koloniale mogendheid sloot den handel door vreemden met hare koloniën geheel uit, meestal door dat voordeel te schenken aan eene geoctroijeerde handelscompagnie, wier monopolie zelfs tegenover de eigen onderdanen met alle kracht werd gehandhaafd, — bij ons de Oosten West-Indische Compagnie. — Ook wel worden de voortbrengselen der kolonie uitsluitend of bij voorkeur ter markt gebragt in het moederland, ’t zij door regtstreeksch gebod, zooals in de Engelsche Navigatie-acte was opgenomen, 't zij door de heffing van differentiële regten bij den uitvoer der koloniale producten, ’t zij door andere middelen, zooals ons „consignatiestelsel”. Ook kan de Staat aan ingezetenen, die in de koloniën hunne kapitalen en arbeid aan de nijverheid ten beste willen geven, de gelegenheid tot menig winstgevend bedrijf openen, ’t zij door het verordenen van stellige voorschriften, of door de heffing van differentiéle regten, die bij den invoer in de koloniën vreemde producten zwaarder treffen, dan die uit het moederland. De opkomst van onze Twentsche industrie dankt aan maatregelen van de laatste soort haren bloei. Voorts kan aan de voortbrengselen uit het moederland een gedwongen of bevoorregten afzet in de koloniën worden verzekerd.

De vestiging van koloniën door de beschaafde volken van Europa heeft voorzeker groote voordeelen aan de maatschappij opgeleverd. Door vermeerdering van kennis en wetenschap is de beschaving uitgebreid, — groote schatten zijn aan den schoot der natuur ontwoekerd, — tallooze behoeften hebben er ruime voldoening door mogen smaken, — handel en nijverheid zijn er door bevorderd. De koloniale mogendheden zei ven, aan wier moed en ondernemingszucht die resultaten te danken zijn, hebben er natuurlijk in de eerste plaats haar aandeel van genoten. Toch is voor de magt van den Staat of voor de ontwikkeling der volkswelvaart het bezit van koloniën geene onmisbare voorwaarde. Hamburg en Bremen, onze groote concurrenten in het wereldverkeer, hebben nooit koloniën gehad, en toch hebben zij sinds lang eenen uitgebreiden transatlantischen handel, die den kooplieden van Holland reeds in de 17de eeuw een doom in het oog was. Het bezit zelf is vaak eene bron van zedelooze politiek en van materiëel nadeel. Het moederland komt ligt in de verleiding om hare eigene krachten aan de kolonie te verspillen; zoo moet het verval van Spanje stellig mede geweten worden aan het verhuizen van vele zijner beste burgers naar de Amerikaansche koloniën. Het handhaven der veroverde stelling eischt dikwijls groote opoffering van krachten en rijkdommen, en nieuwe veroveringen zijn vaak de noodlottige voorwaarde om zich in de verworvene positie staande te houden.

De geschiedenis van de vestiging der Engelschen in Britsch-Indië en van onze eigene kolonisatie in den Indischen Archipel leveren voor deze stelling meer dan één droevig bewijs. Daar komt bij, dat de koloniën voortdurend eene reden van afgunst voor andere natiën opleveren, die aanleiding tot menigen stryd heeft gegeven. Wij danken daaraan de handelsoorlogen met Engeland in de 17de eeuw; Spanje vocht er om met Engeland in 1739; de strijd tusschen Engeland en Frankrijk in 1756 vond daarin zijn oorsprong. Yalsche economische theorieën worden om de koloniën uitgedacht en in practijk gebragt, om vermeende, tijdelijke voordeelen meester te worden, met opoffering van de ware belangen des volks, zoodat niet zelden de natuurlijke ontwikkeling van handel en nijverheid, zoowel in de koloniën als in het moederland, op kunstmatige wijze sterk benadeeld worden. De koloniale politiek hield in hare banier het systeem van de handelsbalans hoog aangeschreven ; de geschiedenis van Engelands bestuur in hare Amerikaansche koloniën levert bewijzen te over, dat de roemrijke afscheiding van die koloniën zoowel voor haar zelven als voor ’t moederland ten slotte zeer voordeelig is geweest. Enkele takken van nijverheid worden veelal eenzijdig ontwikkeld en zelfs overprikkeld, zoodat de toestand onhoudbaar wordt, en teleurstellingen en verliezen op den duur de gevolgen daarvan moeten zijn.

Dit was het geval met onzen scheepsbouw, vooral vóór 1857, en is het eenigermate nog met onze katoennijverheid. Zeer ligt laat de regéring zich verleiden, om aan de koloniale producten in het moederland bescherming te verleenen, die het vertier en gebruik van soortgelijke producten van concurrérende landen belemmeren of zelfs onmogelijk maken, tot schade van de consumenten. Met grond en op ’t gezag van feiten heeft men aangetoond, dat geene volken goedkooper suiker eten, dan juist zij, die geene koloniën hebben, waar suiker verbouwd wordt. Nu is het welwaar, dat deze nadeelen te wijten zijn aan gebrek aan goede inzigten, die op den duur zullen moeten wijken voor gezonde beginselen van staathuishoudkunde, doch dit neemt niet weg, dat alleen de koloniale mogendheden gevaar loopen, om, door die verkeerde beginselen geleid, zich zelven geheel of ten deele op te offeren aan het bezit van die koloniën. Het bezit van koloniën gaf ook aanleiding tot het ontstaan van de zoogenaamde koloniale kwestie. Zij houdt zich bezig met de vraag: welke beginselen gehuldigd moeten worden in het beheer en bestuur dier bezittingen.

Voortdurend bestaat er strijd, of de algemeene beginselen van eene gezonde economie ook in de koloniën als geldig erkend moeten worden, dan of andere wetten, voor de bijzondere koloniale toestanden meer geëigend, hiertoe in toepassing gebragt moeten komen. Van de eene zijde beweert men, dat de natuurlijke wetten der maatschappelijke ordening in eiken maatschappelijken kring moeten gelden, en dat hare overtreding overal en ten allen tijde, met dezelfde gevolgen moet worden geboet, maar van de andere zijde wordt vaak met evenveel regt aangevoerd, dat de eigenaardige, soms zelfs tegennatuurlijke toestand, waarin koloniën verkeeren, het onraadzaam en finaal onmogelijk maken, om dezelfde regelen, die voor eene gevestigde, zeer ontwikkelde maatschappij gelden, onvoorwaardelijk toe te passen op de koloniale bezittingen.

De oorsprong zelf der Europesche vestiging in vele koloniën is vaak een beletsel tegen de toepassing van deze gezonde regelen, namelijk de gewelddadige overheersching. Met omzigtigheid kunnen slechts stappen tot hervorming worden gedaan, zonder schokken te weeg te brengen, die het stelsel van kolonisatie , waarvan men is uitgegaan, in de waagschaal brengen. In sommige koloniën is de bevolking uit zulke vreemde, verschillende bestanddeelen zamengesteld, met allerlei verschil van ras, godsdienst, zeden, kennis, beschaving en onderlinge betrekkingen, dat er te midden van de verwarring van begrippen en belangen, die daar heerscht, voor de toepassing van gezonde begrippen geene plaats schijnt te zijn. Kunnen de gewone regelen van eigendom, arbeid, ruiling, loon enz. tot hunne waarde komen in eene kolonie, waar de slavernij in werking is, zooals voor weinige jaren in Suriname? Hoeveel moet onze regering toegeven aan de vooroordeelen van eene zoo gemengde bevolking, als die van Java?

Moet zij niet zelfs ten koste van de overal anders als rationeel erkende beginselen de godsdienstbegrippen en de adat der bevolking ontzien uit zelfbehoud? Op grond van deze overwegingen heeft de koloniale politiek ten gevolge van den eigenaardigen en veelal nog al gebrekkigen maatschappelijken toestand, waarin de koloniën gewoonlijk verkeeren, bijzondere regelen gesteld, die op zulken toestand betrekking hebben, maar die in onze Europésche maatschappij naauwelijks eenige toepassing zouden kunnen vinden. Met het oude stelsel, om de heerschappij over de koloniën of het uitsluitend genot van hare voordeelen aan eene magtige handelsvereeniging op te dragen, is voor goed gebroken. Het ontstaan der Oost- en West-Indische Compagnie was welligt onvermijdelijk: hare geschiedenis toont aan, dat zij haren tijd hebben gehad. Hare grootste magt was meteen haar grootste gebrek. Bij de beschikking over het souvereiniteitsregt, haar geschonken, vergat zij de pligten van den souverein tegenover de onderdanen, om alleen aan hare regten te denken. Tal van redenen zijn er, die het evenmin raadzaam maken, dat de regéring zelve voor rekening van de schatkist ondernemingen van landbouw, fabrieknijverheid of handel in de koloniën bedrijve.

De regéring zelve verspeelt als landbouwer of koopman hare waardigheid en zedelijke kracht; zij komt tegelijkertijd in te groote verleiding om misbruik te maken van hare magt tot onderdrukking van alle particuliere concurrentie. Zij vestigt hare aandacht alligt te eenzijdig op de zoogenaamde groote industrie, en verwaarloost zoodoende de belangen van die kleine nijverheid, welke op zoo veelsoortige wijze overal die milde natuur-bronnen van welvaart weet op te sporen, die bij gelijke behartiging niet gesloten zouden blijven. De Staat als handelaar of landbouwer moet zijn bedrijf in werking brengen door zijne ambtenaren, bij wie de sterkste prikkel tot alle krachtsinspanning, het eigenbelang, nooit zoo krachtig in werking kan gehouden worden, als bij den particulieren ondernemer. De koloniale politiek moet zoodanig werken, dat de inboorling gevoelt, dat de heerschappij van ’t moederland hem weldadig is, en zijne welvaart vermeerdert. Zamensmelting van belangen moet beoogd worden: ’t voordeel van de eene partij moet winst zijn voor de andere. In dien zin verdient vrije arbeid onbepaald de voorkeur boven afgedwongen diensten.

Zeer teregt wordt dan ook op de toepassing van dit beginsel aangedrongen door de zoogenaamde liberale koloniale partij, en teregt vinden we het neêrgelegd in het Regeringsreglement voor Nederlandsch Indië van 1854. Slavenarbeid ook in plantaadjekoloniën is verwerpelijk. Merkwaardig is het feit: „dat in alle plantaadjekoloniën met slavenarbeid de eigenaren der plantaadjen geruïneerd zijn geworden”. Het einddoel van eene gezonde koloniale politiek moet zijn, om geleidelijk de koloniën op te voeden tot de bestemming, die zij van zelven, ook tegen wil en dank van het moederland, trachten te bereiken, namelijk, die van zelfstandige staten. Op deze wijze lost de band van heerschappij en onderwerping zich op, tot voordeel van moederland en koloniën beide, in eenen anderen hechteren van wederzijdsch belang, gesterkt door wederkeerige welwillendheid. Schitterende voorbeelden van dien gunstigen ommekeer levert de verhouding van de Kaapkolonie met ons land, en die van N. Amerika met Engeland. — In het Staatsregt onderscheidt men van de eigenlijke „koloniën” de „overzeesche bezittingen”. In de koloniën heeft namelijk de bevolking uit het moederland de overhand, aan wie, onder mederegéring van het moederland, de vrije regeling van haar bestuur en van hare belangen gelaten wordt, terwijl in de „bezittingen” de inboorling, verreweg het grootste deel der bevolking uitmaakt, die geheel onderworpen is aan het opperbestuur van den Staat, onder wiens souverein gezag hij zich bevindt. Betreffende de inrigting van het bestuur van onze koloniën en bezittingen verwijzen wij naar de artikelen, waaronder zij, elk onder hun eigen naam, behandeld zijn, — bepaaldelijk naar Cultuurstelsel en Java.

< >