Kobalt is een metaal, hetwelk vooral in Saksen, Bohemen, Hessen en Noorwegen voorkomt, zelden in gedegen staat, maar meestal in verbinding met arsenik als spijskobalt en met zwavel als glanskobalt, doorgaans vergezeld van nikkel en ijzer.
Brand was de eerste, die het uit zijne erts afzonderde (1733). De omstandigheid, dat men aanvankelijk met het kobalt-erts niets kon uitrigten, schijnt aanleiding te hebben gegeven tot dezen naam. Men meende namelijk, dat een kobold (berggeest) de mijnwerkers plaagde door hun zulk een glansrijk en veelbelovend erts te doen vinden, hetwelk tot niets nuttig was. Het zuivere metaal is roodachtig-grijs, zeer hard, broos, moeijelijk smeltbaar, magnetisch en heeft een soortelijk gewigt van 8,5. Kobalt of metaalmengsels van kobalt worden niet gebruikt, maar zijn oxyde, hetwelk de eigenschap bezit, dat het met zuren blaauwe of rozenroode verbindingen levert, is de basis van fraaije verfstoffen. Deze laatste zijn niets anders dan zuiver glas, door kobalt-oxyde blaauw gekleurd. Aan de beste soort geeft men den naam van koningsblaauw. Het kobaltultramarijn of het Leidsche blaauw bestaat uit aluin-aarde en kobalt-oxyde, — en het Rinmannsche groen is eene verbinding van kobalt-oxyde en zinkoxyde.