Klosterneuburg, eene stad in het aartshertogdom Oostenrijk onder de Ens, op den regter oever van de Donau, bijna 2 uren gaans boven Weenen, aan den voet van den Kahlenberg op een steilen heuvel gelegen, die op eene rotstong in de rivier het beroemde stift der Augustijner koorheeren draagt, hetwelk desgelijks den naam voert van Klosterneuburg, heeft onderscheidene belangrijke scholen, waaronder eene militaire school, en telt ongeveer 5000 inwoners, die zich vooral met den wijnbouw bezig houden.
Er is eene groote nieuwe kazerne voor het korps pionniers, en de bouwvallen der aloude vestingwerken geven aan de stad een schilderachtig voorkomen. — Het stift der koorheeren werd dooi markgraaf Leopold de Heilige uit het Huis Babenberg gegrondvest van 1106 tot 1136. Het thans bestaande gebouw, dat op een paleis gelijkt, maar nog altijd onvoltooid is, verrees in 1730 onder de regéring van Karel VI. Het is door een muur van de stad gescheiden en draagt op zijne koepels de Duitsche Keizerskroon en den Oostenrijkschen hertogshoed. Prachtig zijn er de trap en de zaal der bibliotheek; deze telt 30000 deelen, 1150 wiegedrukken (incunabelen) en 1550 handschriften.
De stiftskerk, aan de H. Maria gewijd, is versierd met eenige fraaije schilderijen, en in de kloosterkelders vindt men een vat, hetwelk dat van Heidelberg in grootte evenaart. Tot de merkwaardigheden behooren er: De Leopoldskapél met het gebeente van den H. Leopold, den aartshertogshoed, door keizer Maximiliaan I in 1516 aan het stift geschonken en voorheen bij het inhuldigen der regenten van Oostenrijk gebruikt, het vermaarde altaar van Verdun, bestaande uit 51 metalen platen, waarop Bijbelsche tafereelen geëtst zijn (in 1181 vervaardigd), een beker van goud uit de Donau, en eene zuil, in 1381 na de pest opgerigt.
