Kanselier (cancellarius) noemde men in de middeneeuwen een ambtenaar van het Hof, belast met het uitvaardigen van openbare stukken.; dientengevolge was hij zegelbewaarder des rijks. Hij behoorde tot de 5 aanzienlijkste waardigheidsbekleeders der Germaansche hoven en had door zijn ambt grooten invloed. Het werd bp de Duitsche Keizers veelal bekleed door een der voornaamste geestelijken, totdat de aartsbisschop en keurvorst van Maine, als het hoofd der Duitsche geestelijkheid, het met den titel van aartskanselier voor goed met zijne betrekking vereenigde. Intusschen voerden ook de aartsbisschoppen van Keulen en Trier dien titel.
Met het ambt van aartskanselier, gelijk het door den aartsbisschop van Mainz waargenomen werd, waren belangrijke werkzaamheden verbonden, namelijk het bestuur van den Rijksdag, van alle rijkszaken en van de rijkskanselarijen. De aartskanselier liet zich echter vertegenwoordigen door een vice-kanselier, die aan het Hof van den Keizer vertoefde en als minister dienst deed. Evenzeer als de Keizer, had ook de Keizerin een aartskanselier, namelijk den abt van Fulda. — De kanselier van Frankrijk was aldaar de eerste ambtenaar van den Staat en zijne benoeming gold voor levenslang. Om hem van het bewind der zaken te verwijderen, plaatste men naast hem een zegelbewaarder. Eigenlijk was hij minister van Justitie.
Behalve den rijkskanselier (chancelier de France) had men er kanseliers der Koningin, der leden van het Koninklijk Huis, der ridderorden, der universiteiten enz. — In Engeland is de lord-kanselier (lord high chancellor) de eerste ambtenaar van den Staat, voorzitter van het Hoogerhuis en chef van de staats-kanselarij en van het hooggeregtshof (court of chancery). Daarenboven heeft men er een kanselier van het hertogdom Lancaster, en een kanselier voor Financiën (chancellor of the exchequer), terwijl ook Ierland een afzonderlijken kanselier bezit. — In de Duitsche landen werden omstreeks het midden der 15de eeuw kanseliers aangesteld met verschillende titels en werkzaamheden. Frederik II, koning van Pruissen, benoemde in 1746 een grootkanselier, doch deze betrekking werd later opgeheven. In Oostenrijk voert de eerste minister den titel van staatskanselier, en eene dergelijke betrekking in het Duitsche Keizerrijk wordt thans door von Bismarck bekleed.
Het gebouw of het vertrek, waar de kanselier zijne werkzaamheden verrigt en de oorspronkelijke stukken op boekenplanken (cancelli) bewaart, bestempelt men met den naam van kanselarij. — Men geeft voorts den naam van kanselarijstijl aan een zoodanigen, die zich door de geijkte, stijve vormen onderscheidt, welke men aantreft in stukken, van de kanselarij afkomstig.