Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kaiser

betekenis & definitie

Kaiser. Onder dezen naam vermelden wij:

Friedrich Kaiser, een uitstekend Nederlandsch sterrekundige. Hij werd geboren te Amsterdam den 10den Junij 1808 en ontving zijne eerste wetenschappelijke opleiding van zijn oom J. F. Keyser, die zich in den aanvang dezer eeuw verdienstelijk maakte door sterrekundige waarnemingen. Op 15-jarigen leeftijd verloor hij dezen beschermer door den dood, maar gaf eenige jaren daarna zelf zulke bewijzen van buitengewone bekwaamheid, dat hij, op voordragt van den Utrechtschen hoogleeraar Moll, als 18-jarig jongeling tot observator aan de sterrewacht te Leiden benoemd werd. Hij koesterde toen de hoop, dat hij zich in die betrekking op de practische astronomie zou kunnen toeleggen, doch zag zich door verschillende omstandigheden daarin te leur gesteld. Zóó ging een tiental jaren voorbij, waarin hij zich met grooten ijver aan de studie der sterrekunde wijdde. Zijne bekende onderzoekingen omtrent de „Komeet van Halley” dagteekenen uit dat tijdperk. In 1837 werd hij tot lector in de sterrekunde, in 1840 tot buitengewoon en kort daarna tot gewoon hoogleeraar benoemd. Nu was hij in de gelegenheid om zijn vurigst verlangen te bevredigen namelijk om aan onze jongelingschap belang.

stelling in de sterrekunde in te boezemen. Hij deed dit in krachtige en sierlijke taal, zoodat het aantal hoorders weldra aanmerkelijk toenam. Tevens was geene moeite hem te groot, waar hij voor de studenten nuttig kon wezen, en zijn huiselijke kring bleef steeds voor hen ontsloten. Intusschen moest hij zich gedurende eene reeks van jaren met de ellendigste hulpmiddelen behelpen. Ook met deze volbragt hij, volgens getuigenis van Bessel, kleine wonderen, maar het duurde lang vóórdat zijne werkzaamheden naar waarde werden geschat.

Een nieuw en goed-ingerigt observatorium, waarvoor hij het plan in gereedheid bragt, was eene dringende behoefte, en toen de regéring zich niet genegen betoonde om die te bevredigen, verzamelden de vrienden van Kaiser met belangstellenden in de sterrekunde en in de eer van de vaderlandsche wetenschap eene aanzienlijke som, waaraan de regéring eindelijk in 1857 het ontbrekende toevoegde, zoodat tot den bouw van een observatorium kon worden overgegaan, alwaar hij in 1860 zijn zetel vestigde. Hier beijverde hij zich, waarnemingen met de meest mogeIijke naauwkeurigheid te verrigten en ze aan herhaalde proeven te onderwerpen, ten einde vertrouwde uitkomsten te leveren. Die waarnemingen zijn opgenomen in een paar lijvige deelen, „Annalen der Sternwarte” genaamd. Bij de algemeen erkende voortreffelijkheid zijner methode bleef de wetenschappelijke man nog altijd onvoldaan over zijn eigen werk en uitte daarover klagten, die aan menigeen overdreven voorkwamen. Die onvoldaanheid was hem echter een prikkel om gestadig naar die hoogere volkomenheid te streven, waardoor hij zich eene onvergankelijke eerzuil heeft gesticht.

Ook andere werkzaamheden werden hem opgedragen. Reeds vroeg was hij er op bedacht geweest de sterrekunde dienstbaar te maken aan de zeevaart. In 1849 raadpleegde hem de minister van Koloniën en Marine omtrent juistere plaatsbepalingen in Indië, en op zijn aandringen werden eerst de zeeofficieren de Lange, twee broeders, van welke echter de oudste overleed, waarna de jongste zijn ontslag vroeg, en daarna één zijner leerlingen, de hoogleeraar Oudemans, derwaarts gezonden. Ook zag hij zich in 1857 belast met de zorg voor de instrumenten en verdere wetenschappelijke aangelegenheden bij de Nederlandsche Marine en bragt door zijne uitstekende rapporten veel goeds tot stand. Met buitenlandsche sterrekundigen onderhield hij eene drukke briefwisseling, en eene reis, die hij in 1848 volbragt, schonk hem gelegenheid tot persoonlijke kennismaking. Deze werd verlevendigd, toen hij zich in 1867 als afgevaardigde voor Nederland naar Berlijn begaf ter vergadering van gemagtigden voor de graadmeting in ons werelddeel.

Daar werden zijne verdiensten gehuldigd doordien men hem tot ondervoorzitter der vergadering en tot voorzitter der sterrekundige afdeeling verkoos. Hij werd lid van het hoofdbestuur der graadmeting, alsmede van de Berlijnsche Académie. Reeds veel vroeger was hij vereerd met het lidmaatschap van de Royal Astronomical Society te Londen en van een groot aantal wetenschappelijke genootschappen , alsmede met de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed te Leiden den 28sten Julij 1872. — Zijn merkwaardigst geschrift is voorzeker: „De sterrenhemel (1844 en 1845, 2 dln; 1ste deel 3de druk 1860, 2de deel 2de druk 1853, en ook buiten ’s lands vertaald uitgegeven)”, — voorts schreef hij: „De geschiedenis der ontdekkingen van planeten, als een tafereel van den toestand en het wezen der sterrekunde in de taal van het dagelijksch leven voorgedragen (1851)”. Sedert 1846 gaf hij een „Populair sterrekundig jaarboek enz.” in het licht, en leverde onderscheidene belangrijke brochures en opstellen in tijdschriften.

Friedrich Kaiser, een verdienstelijk Duitsch tooneelschrijver. Hij werd geboren te Biberach in Würtemberg den 3den April 1814, studeerde aan verschillende hoogescholen in de wijsbegeerte en letteren en trad als staatsambtenaar in dienst. Daarbij vervaardigde hij kleine tooneelstukken, die in verschillende schouwburgen met bijval werden opgevoerd. Nu wijdde hij zich geheel en al aan de letterkunde. In 1848 was hij te Weenen kapitein bij het academisch legioen en streed den 6den October bij de Taborbrug. Later had hij als dramaturg van het Carl-Theater met vele wederwaardigheden te worstelen.

Tegen een gering maandgeld en een klein honorarium was hij gehouden jaarlijks 6 stukken voor den schouwburg te vervaardigen, terwijl hij aan geen ander tooneel iets mogt leveren. Toen hij zich aan die verbindtenis wilde onttrekken, deed Carl hem een procés aan, en Kaiser werd veroordeeld tot betaling van 54000 gulden. Terwijl Carl hem van de betaling verschoonde, zag de rampspoedige schrijver zich toch genoodzaakt eene nieuwe overeenkomst met dezen man te sluiten. Hij overleed te Weenen den 7den November 1874. Tot zijne beste stukken behooren: „Mönch und Soldat”, en „Stadt und Land”.

< >