Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Josset

betekenis & definitie

Josset (Joseph Olivier), een verdienstelijk Nederlandsch geleerde, werd geboren te ’s Hage den 7den October 1792. Zijne ouders, tot de R. Katholieke Kerk behoorende, bestemden hem tot den geestelijken stand. Hij genoot eerst onderwijs te ’s Hage, voorts te Amsterdam, bezocht het gymnasium te Utrecht en daarna het seminarium te Warmond en legde zich met ongemeenen ijver toe op de wetenschap. Zijn vurige wensch, om eene hoogeschool te bezoeken, zag hij toen niet vervuld, daar hij weldra werd aangesteld in dienst der Kerk, eerst als kapelaan te Noordwijk, later te Leiden, en toen als pastor missionarius te In ’t Veld.

Door aanhoudende studie werd zijn blik ruimer, en hij vond in zijne betrekking veel, waaraan hij zijne goedkeuring niet kon hechten. Daar voorts zijne gezondheid in een ongunstigen toestand verkeerde, vroeg en verkreeg hij een eervol ontslag en woonde van 1825 tot 1829 te Emmerik, waar hij les gaf in de talen. In de jaren 1830 tot 1833 toefde hij aan de universiteiten te Bonn en te Gieszen, wijdde er zich aan natuur-, wis- en werktuigkunde, oude en nieuwe talen en wijsbegeerte, en verkreeg den graad van doctor in de philosophie. Nu vestigde hij zich te Arnhem, later te Amsterdam , gevoelde, bij blijvende belangstelling in zijn vaderlijk kerkgenootschap, zich meer en meer Protestant, en trad in 1840 in het huwelijk. Zonder eene vaste betrekking te bekleeden, was hij als schrijver en onderwijzer met den meesten ijver werkzaam, verwierf door zijne uitgebreide kennis en zijn edel karakter de algemeene achting en toegenegenheid, en overleed den 4den April 1855.

Van zijne geschriften vermelden wij: „Gewijde overwegingen voor vereerders van rede en openbaring (1839)”, — „Gedachten over onsterfelijkheid en wederzien in beter leven. Naar het Hoogduitsch van dr. Heinichen (1843)”, — „Alamontade, de galeislaaf, naar Zschokke (1845)”, — „De R. K. Kerk in Oud-Nederland, gelijk zij is, zijn kon en zijn moest (1833)”, — „De R. K. Kerk, zooals zij is en zooals zij niet is, enz. (1835)”, — „De Mirakuleuze Medaille, enz. (1135)”, — „Brief van het mirakuleuze beeld van Kevelaar aan den Ed. Achtb. Heer J. J. van der Brugghen, enz. (1843)”, — „Het Protestantsch Katholicismus, de eenige ware Kerk Gods, enz. (1843)”, — „Het Christendom, zijn geest en aard, zijne verbastering en uitzigten op herstel, enz. (1852)”, — benevens een aantal vertalingen en vele uitstekende opstellen inden „Evangelische Kerkbode”.

< >