Jauer, een voormalig vorstendom, in het zuidelijk gedeelte van het Pruissische regéringsdistrict Liegnitz, heeft eene oppervlakte van 55½ O geogr. mijl en is thans vervallen in de arrondissementen Jauer, Bunzlau, Löwenberg, Hirschberg en Schönau. Het ontstond, toen in 1314 de zonen van hertog Bolko non Schweidnitz de vaderlijke erfenis deelden, en de middenste van deze, Hendrik genaamd, het vorstendom Löwenberg en het rondom Jauer gelegene gedeelte van het vorstendom Schweidnitz verkreeg, waarop hij zich hertog van Silezië, heer tot Fürstenstein en Jauer noemde, en te Jauer zijn zetel vestigde. Daar hij zijn gevoelen wist te handhaven, dat zijn grondgebied niet leenroerig was aan Bohemen, verviel het na zijn dood (1346) aan zijn neef Bolko von Schweidnitz.
Eerst ten gevolge van eene overeenkomst met het Boheemsche koningshuis werden na het overlijden van hem en van zijne gemalin Agnes (1392) de vorstendommen Jauer en Schweidnitz aan de kroon van Bohemen toegekend, waarna zij door de verovering van Frederik de Groote bij Pruissen zijn gevoegd. — De voormalige hoofdstad Jauer, thans slechts arrondissements-hoofdstad, ligt in een bevallig oord aan de Woedende Neisze, eene zijrivier van de Katzbach en aan den spoorweg, die Schweidnitz met Liegnitz verbindt. Zij is de zetel van een landraad en van eene arrondissements-regtbank en telt ongeveer 9000 inwoners. Het vorstelijk slot is er in 1746 in een tuchthuis herschapen; ook heeft men er een gymnasium en onderscheidene fabrieken.