Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Janssonius

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Johannes Janssonius, een Nederlandsch godgeleerde, geboren te Ouderkerk den 21sten Maart 1658. Hij studeerde te Leiden, was achtervolgens predikant te Willige-Langerak en Moordrecht, werd in 1736 emeritus, en overleed te Ouderkerk, den 18den December 1745.

Van zijne geschriften noemen wij: „De geloofsbelijdenisse van onze Hervormde lere (1617)”, — „De vriend zonder bruiloftskleed of predicatie over Matth. XXII: 21 (1717)”, eene leerrede, gehouden te Vianen, om er onrust en verwarring uit den weg te ruimen, weshalve de graaf van der Lippe, souverein van Vianen, hem met de gouden medaille begiftigde, — „Heilige uitspanningen om den geest te verlustigen (1720, 3 dln; 3de druk 1631)”, — „Korte beschrijving van de ambachtsheerlijkheid Moordrecht (1729)”, — „Ebenhaëser of gedenksteen der hulpe (1732)”, — „Het leven van Jezus Christus, alleen uit het evangelium van Matthaeus (1735)”, — Fasciculus myrrhae etc. (1739)”, — en „Halcyonia of beschrijvinge van het nieuwe Jerusalem enz. (1740)”.

Johannes Henricus Janssonius, desgelijks een Nederlandsch godgeleerde. Deze, geboren te Siddeburen den 13den September 1701, was een kleinzoon van den evenzoo genoemden predikant van Noordbroek en een zoon van Johannes Janssonius, laatstelijk predikant te Veendam. Hij studeerde te Utrecht, was achtervolgens predikant te Dirksland, Emden, Finsterwolde, Veendam en Groningen, en overleed den 1sten Maart 1780.

Van zijne geschriften vermelden wij: „De algemeene brief van den apostel Jacobus verklaerd en kortlijk toegepast (1742)”, — „De algemeene brief van den Apostel Judas verklaerd en toegepast (1742)”, — „„Het heuchelijk gezigt van den profeet Zacharias in zijn derde capittel geopend en toegepast (1751)", — „Ter nagedachtenis van S. Tjassens (1753)”, — „Lijd- en leerschool van den Christen enz. (1756”, — „Eenerlei en verscheiden op den wegh naer den hemel (1760)”, — „Israëls minnenijt enz. (1760)”, — „De natuur en kracht van ’t ongeloof enz. (1763)”, — „Het begin van de reizen der kinderen Israëls geestelijk overgebracht (1767)”, — en „Verlossing der kinderen Israëls uit Egypte (1768)”.

Hillebrandus Janssonius, een neef van den voorgaande. Hij werd geboren te Zandeweer den 20sten April 1728, studeerde te Groningen, en was achtervolgens predikant te Noordhorn, te Kropswolde en te Veendam, alwaar hij den 12den October 1789 overleed. Hij was een verdienstelijk godgeleerde en schreef: „De waare aart der Sacramenten enz. (1764, 2 dln; 2de druk 1768)”, — „Brief aan W. Pfeiffers (1768)”, — „Samenspraak over den waaren aart der Sacramenten enz. (1770)”, — „Historisch verhaal nopens der Labadisten scheuring enz. (1770)”, — „Een vijftal leerredenen (1772)”, welke wegens de voorrede en de noten hoogst belangrijk zijn voor de geschiedenis van Veendam en Wildervank, — „Allereerste waarheden van den Christelijken Godsdienst enz. (1781)” — en „Noodigste waarheden van den Christelijken Godsdienst (1781)”.

Roelof Bennink Janssonius, een verdienstelijk Nederlandsch dichter en godgeleerde. Hij werd geboren te Groningen den 19den April 1817 en was een achterkleinzoon van den predikant Johannes Janssonius, een broeder van boven vermelden Hillebrandus. In 1833 als student in zijne geboorteplaats ingeschreven, verkreeg hij in 1841 met den hoogsten lof het doctoraat in de theologie na het verdedigen van een „Specimen de Romano-Catholicorum, qui vulgo Jansenistae dicuntur, historia ac principiis”. Inmiddels was hij reeds in 1838 proponent geworden en zag zich in 1841 beroepen te Roderwolde in Drenthe.

Vandaar vertrok hij in November 1846 naar Arnhem, waar hij in 1849 bij het woeden der cholera getuigenis gaf van zijn moed en van zijne edele gezindheden, en in 1850 naar ’s Gravenhage, waar hij als een verlicht voorstander van de Groninger theologie een zwaren strijd had te voeren tegen de dáár heerschende orthodoxie, — een strijd, die den tot zwaarmoedigheid gestemden man zeer ternederdrukte. Geen wonder, dat hij troost zocht in eene ijverige beoefening der dicht- en letterkunde.

Had hij reeds als student met zijne vrienden Goeverneur, Hecker, Lesturgeon en Steringa Kuyper den studentenalmanak van zijne bijdragen voorzien, — had hij door zijne „Jonge dooden, Zuchten en zangen (1842)”, door zijne „Lentebladen (1844)”, — door zijn „Vrouwenleven, zangen des geloofs en der liefde (1853)” den naam van een gevoelig dichter verworven,— had hij reeds de „Legenden van J. G. von Herder (1853)” overgebragt en eene „Beknopte geschiedkundige inleiding tot den Heidelbergschen Katechismus enz. (1853)” geleverd; — hij schreef nog, behalve onderscheidene leerredenen: „Gedichten (1855)”, — „Gezangen der Katholieke Kerk (I en II, 1857 en 1859)”, — „De Psalmen naar de behoefte der Christenen voor kerkelijk en huiselijk gebruik ingerigt (1858; 2de druk 1861)”, — „Geloofsliederen eener Verborgene (1860)”, — „Beelden en stemmen (1864)”, — „Gezangen der Evangelische Kerk (1865)”, — „Gezangen der Grieksche Kerk (1866)”, — „Gezangen der Engelsche Kerk (1866)”, — „Gezangen der Fransche Protestantsche Kerk (1866)”, — „Korte geschiedkundige mededeelingen aangaande de beroemde mannen, naar wie de nieuwste straten te ’s Gravenhage zijn genoemd (1868)”, — „Geschiedenis der Oud-Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland (1870)”, — „Dichtwerken (1872, 2 dln)” — en een aantal bijdragen in verschillende tijdschriften, almanakken en dichtbundels.

Tot deze laatsten behooren: „Rietscheutgalmen (1838)”, — „Wel en Wee. Zangen der liefde (1839)”, — „Lief en leed (1853)” — en „Verscheidenheid en eenheid”.

Hij was lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, van het Historisch Genootschap te Utrecht enz., en overleed te ’s Hage den 9den December 1872. Na zijn dood verscheen nog: „Laatste leerrede en gedichten van dr. R. Bennink Janssonius (1873)” met een voorberigt van dr. H.L. Oort.

< >