Jambus. De jambische versmaat onderscheidt zich door den kortlangen voet ( ᴗ -) en de zamenvoeging van zoodanige voeten vormen een jambisch vers. Intusschen gaat de jambus ook wel eens over in een spondeus (-), in een dactylus (ᴗᴗ ) of in een anapaestus ( ᴗᴗ -). De klemtoon valt bij jambische verzen op de tweede syllabe, doch op de derde, wanneer de eerste voet een anapaestus is.
Als verschillende soorten van jambische verzen heeft men den jambicus dimeter catalecticus, waarin alleen de eerste voet ook een spondeus of anapaestus kan zijn, — den jambicus dimeter acatalecticus, die veel afwisseling veroorlooft, — den jambicus dimeter hypercatalecticus, die uit 9 lettergrepen bestaat en in den eersten en laatsten voet een spondeus toelaat, — den jambicus trimeter catalecticus, die in plaats van den eersten en derden jambus een spondeus en in plaats van den derden een tribachys veroorlooft, — den jambicus trimeter acatalecticus (versus senarius), die veel gebruikt werd, uit 6 voeten bestond en veel afwisseling toeliet, — den jambicus tetrameter catalecticus (versus septenarius), die l½ voet meer had dan de voorgaande,— en den jamlicus tetrameter octonarius, die 8 voeten (4 jambische dipodiën) telt. Omtrent den choliambus, zie aldaar.
De jambische verzen van onzen tijd — die van de Europésche dichters — bestaan in den regel uit 10- of 11-lettergrepige regels, naar gelang dezen staande of slepende zijn. Die regels beginnen met eene korte lettergreep en hebben om het andere eene korte en lange. Deze verzen — gewoonlijk rijmlooze — zijn vooral in gebruik voor dramatische stukken. De voornaamste tooneelschrijvers van den jongsten tijd hebben zich van de jambische versmaat bediend.