Immuniteit beteekent onschendbaarheid, of vrijdom. In de eerste beteekenis spreekt men van de immuniteit van het grondgebied van den Staat, of ook wel van een persoon. In de tweede beteekenis is zij vrijdom of bevrijding van zekere publiek-regtelijke lasten, diensten of belastingen.
Zulke vrijdommen van lasten en belastingen werden in de oude regten der middeneeuwen toegestaan aan de goederen van den koning en van andere groote heeren, terwijl daarmede vaak verbonden was het voorregt, om zelven de regtspraak uit te oefenen over hun geheel gebied , dat alzoo aan de jurisdictie van den gewonen regter onttrokken was. Het regt van asyl verschafte aan zekere plaatsen immuniteit voor het opsporen en vervolgen van misdadigers (zie Asyl).