Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Huronmeer

betekenis & definitie

Huronmeer (Het) is het derde in rang van de 5 groote meren van Canada en behoort half tot Canada, half tot de Vereenigde Staten. Het grenst ten oosten aan deze laatsten, en wél aan den Staat Michigan en heeft eene lengte van 542/3 geogr. mijl en — de Georgian-baai medegerekend — eene breedte van 41l/3 geogr. mijl. Zijn omtrek is 250 geogr. mijl, zijne oppervlakte 950 □ geogr. mijl groot. Voorts ligt het 180 Ned. el boven de oppervlakte der zee en is 250 tot 310 Ned. el diep.

Ten noordwesten staat het meer door de straat van Mackinac met het Michiganmeer en door de smalle, 10 geogr. mijl lange en wegens hare stroomversnellingen zeer gevaarlijke straat van St. Marie met het Boven-Meer (Lake Superior) in verband. Ten zuiden is het door de 7 mijl lange, bevaarbare rivier St. Clair met het St. Clair-meer vereenigd. Uit dit kleine meer leidt bij de stad Detroit een waterweg, met de uitmuntende haven Amhersburgh aan de Canadasche zijde, naar het Eriemeer.

In het Huronmeer storten geene aanzienlijke rivieren zich uit. In het zuidwestelijk gedeelte (de Saginawbaai) valt de Saginaw, en in de Georgianbaai de French River, uit het Nipissingmeer komende, en de Severn, die het met het Simcoemeer verbindt. De westkust bestaat er uit éénvonnige kalken zandgesteenten, en de oostkust verheft zich hier en daar tot 200 Ned. el. Goede havens zijn er niet te vinden, hoewel de vischvangst er op groote schaal gedreven wordt. Tegenwoordig loopen onderscheidene spoorwegen derwaarts.

Hurter Hurter (Friedrich Emanuël von), een Duitsch geschiedschrijver, geboren te Schaffhausen den 19den Maart 1787, bezocht het collége aldaar en begaf zich vervolgens naar Göttingen, om in de theologie te studéren. Reeds in dien tijd was hij een tegenstander van alle vrije ontwikkeling op staatkundig gebied. Hij schaarde zich steeds aan de zijde der legitimisten en aristocraten. Na het bekleeden van verschillende geestelijke ambten werd hij in 1825 antistes en deken te Schaffhausen. Weldra ontstond er verdeeldheid tusschen hem en de aan hem ondergeschikte geestelijken, die hem van Jezuïetismus en Papismus beschuldigden. In zijn uitstekend geschiedwerk: „Geschichte Papst Innocenz III und seiner Zeitgenossen (1834—1842, 4 dln)” regtvaardigde hij de hiërarchie en verdedigde hij den middeneeuwschen toestand. Ook hield hij vertrouwelijken omgang met Görres en Jarcke, vertegenwoordigers der ultramontaansche rigting. Daar hij meer en meer verdacht werd gehouden van kryptokatholicismus, schreef hij, ter verantwoording gedaagd, het werk: „Der Antistes Hurter von Schaffhausen und seine sogenannte Amtsbrüder (1840)”.

Dit baatte hem echter weinig, zoodat hij zich gedwongen gevoelde in 1841 zijne betrekking neder te leggen, waarna hij in 1844 te Rome de R. Katholieke godsdienst omhelsde. Hij zocht dezen stap te verklaren in het geschrift: „Geburt und Wiedergeburt. Erinnerungen aus meinem Leben (1845—1846, 2 dln)”. Voorts zag hij zich benoemd tot Keizerlijk geschiedschrijver te Weenen, werd in 1848 korten tijd geschorst, doch kwam weldra weder in dienst. Hij overleed te Gratz den 27sten Augustus 1865. Zijn belangrijkst werk is: „Geschichte Ferdinands II und seiner Aeltern (1850—1864, 11 dln)”, — voorts schreef hij nog: — „Denkwürdigkeiten aus dem letzten Decennium des 18 Jahrh. (1840)”, — „Philipp Lang, Kammerdiener Rudolfs II (1851)”, — „Zur Geschichte Wallenstein’s (1855)”, — en „Wallenstein’s vier letzte Lebensjahre (1862)”.

< >