Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Honig

betekenis & definitie

Honig (Jacob), een verdienstelijk Nederlandsch roman-, novellen- en geschiedschrijver, geboren te Zaandijk den 5den Mei 1816, toonde reeds vroeg grooten ijver voor de studie der oudheden van zijne geboortestreek en leverde op jeugdigen leeftijd gedichten in tijdschriften, waartoe „Neerlands roem” en „De terugkomst van Chassé en zijne dapperen” behooren, — beide van 1833. Hij vond voorts een leidsman en vriend in den beroemden penningkundige van Orden te Zaandam, verbond zich aan den uitgebreiden papierhandel der firma J. Honig en Zoon en breidde op vele binnenlandsche reizen zijne kundigheden uit. In 1838 leverde hij zijn eersten roman: „ Adriaan en Margaretha, of de heldendood van Sebastiaan de Lange”. Voorts schreef hij „Truydeman en zijn wijf”, en in 1849 eene „Geschiedenis der Zaanlanden”.

In 1841 verscheen de eerste jaargang van het „Zaanlandsch jaarboekje”, welks redactie aan zijne zorg was toevertrouwd. Tevens bragt hij eene hoogst merkwaardige verzameling van Zaansche oudheden bijeen, namelijk platen, teekeningen, handschriften, porselein, kaarten, boeken die over de Zaan handelen, portretten van Zaanlanders enz. Hij bezigde dat alles tot bouwstof voor zijn merkwaardig geschrift: „Historische, oudheid- en letterkundige studiën (1866—1867, 2 dln)”. Deze ijverige beoefenaar der Zaanlandsche geschiedenis overleed den 14den November 1870. Behalve reeds genoemde geschriften, vindt men bijdragen van zijne hand in een groot aantal tijdschriften, zooals in „Rozenknopjes”, — „De Mimersbron”, — het „Nederlandsch Magazijn”, — het „Nederlandsch Muséum”, — het „Muséum voor jonge lieden”, — „De Honigbij”, — „Europa”, — „Nederland”, — „De Navorscher”, — „De Oude Tijd”, — en in eenige almanakken. Voorts vermelden wij nog: „Romantische tafereelen, aan de geschiedenis der Zaanlanden ontleend (1842)”, — „Nicolaes Ruichaver of geloof, liefde en Vaderland (1846 , 2 dln)”. — „De Hollanders in Brazilië of lotgevallen van kapitein Alderik (1851)”, — „De jonkvrouw van Sonnevelt (1854, 2 dln)”, — en „De vlag der Inquisitie of Hoorn in 1565—73, 3 dln)”. Hij was lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van het Historisch Genootschap en van het Friesch Genootschap.