Hommels of ook wel darren noemt men de mannetjes der bijen (zie onder Bij). — Voorts geeft men dien aan een geslacht van wilde Bijen (Bombus L.), die doorgaans veel grooter en ruiger zijn dan de honigbijen. Hunne haren vormen door verschil van kleur veelal witte, gele en roode dwarsbanden op een zwarten grond. De soorten van dit geslacht zijn zeer talrijk. Zij leven gezellig onder steenen, boomwortels en mosplanten.
Langzaam zweven zij voort en maken daarbij een gonzend geluid. De aardhommel (B. Terrestris L.) is zwart met een gelen ring op de borst en eene gele streep aan den grond van het achterlijf, waarvan het uiteinde wit is, — en de steenhommel (B. lapidaria L.) is zwart met een oranjekleurig of geel uiteinde van het achterlijf. Onder de wijfjes vindt men 2 verscheidenheden, van welke de kleinere alleen zulke eijeren legt, waaruit mannetjes voortkomen. De hommels behooren tot de vliesvleugelige insecten (Hymenoptera) en tot de familie der Bijen (Apis). Het nuttigen van den honig dezer dieren is gevaarlijk, daar zij vooral op de bloemen van het zoo vergiftige vingerhoedskruid (Digitalis) azen. — Opmerkelijk is het eindelijk, dat een ander geslacht (Psithyrus) van vliesvleugelige insecten ten koste der hommels leeft en zoozeer op deze gelijkt, dat het langen tijd met het geslacht Bombus vereenzelvigd werd. Aan die roofhommels ontbreken echter de werktuigen tot het verzamelen van stuifmeel.
Hommius Hommius (Festus), een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde, werd geboren te Jelsum in Friesland den 16den Februarij 1576.
Zijn vader Homme Homminga behoorde tot een aanzienlijk Friesch geslacht en zond zijn zoon reeds op 9-jarigen leeftijd naar de Latijnsche school te Leeuwarden. Festus bezocht in 1595 de hoogeschool te Franeker en woonde aldaar ten huize van Sibrandus Lubbertus. Daarna vertoefde hij eenigen tijd te La Rochelle in Frankrijk, studeerde vervolgens nog 3 jaar te Leiden, en werd in 1599 predikant te Dockum, waar hij „Ursinus, uitlegging van den Heidelbergschen Catechismus” vertaalde. In 1602 was hij predikant bij het Staten-leger en woonde de belegering van Grave bij, terwijl hij in datzelfde jaar een beroep aannam naar Leiden. Hier zag hij zich gewikkeld in de twisten van Arminius en Gomarus. Dezen laatste, zijn leermeester, stond hij getrouw ter zijde, onder anderen op de conferentie, die in 1605 tusschen de twistende hoogleeraren gehouden werd, alsmede bij de onderhandelingen, die 4 jaar later te ’s Hage plaats grepen. De Contra-Remonstranten kozen hem derhalve tot afgevaardigde naar de Haagsche conferentie van 1611, waar hij met kracht tegen Episcopius en Corvinus optrad. Ook bij de Delftsche conferentie in 1613 was hij tegenwoordig, terwijl hij tevens de pligten van zijne bediening met naauwgezetheid vervulde en aan studenten onderwijs gaf in de homiletiek.
Beeds lang had hij aangedrongen op het houden eener algemeene Kerkvergadering, en toen in 1618 de Nationale Synode te Dordrecht zamengeroepen werd, zag hij er zich met Damman tot scriba gekozen. Ook behoorde hij tot de revisoren der nieuwe Bijbelvertaling en volbragt met Walaeus de vertolking van de boeken des Nieuwen Verbonds. Daarna leidde hij de vergaderingen der Provinciale Synode te Leiden, waar vele Remonstranten veroordeeld werden, was in 1619 tot 1640 regent van het Staten-collegie, zag zich belast met de eervolle taak om de gedrukte verhandelingen der Synode over te brengen naar Jacobus I van Engeland, en werd hier met de meeste onderscheiding bejegend, ja, door de hoogeschool te Oxford vereerd met het rectoraat. Na 1620 zette hij zijne studiën voort, zonder in het openbaar op te treden, was in verschillende betrekkingen werkzaam, en overleed den 5den Julij 1642. Wij hebben van hem: „XVII predicatiën over het ghebedt des Heeren, gedaan door Guil. Buranus (1605; 2de druk 1658)”, — „LXX disputationes theologicae adversus pontificios etc. (1614)”, — „Specimen controversiarum Belgicarum etc. (1618)”, vertaald door Johannes a Lodesteyn onder den titel: „Monster van de Nederlantsche verschillen” — „Narratio historica ortus et progressus controversiarum Belgicarum”, — „Oordeel der Synode nationalis der Gereformeerde Kercken van de Vereenichde Nederlanden, ghehouden binnen Dordtrecht enz. (1619)”, — „Het schatboeck der verklaringhen over de catechismus der Christelijke religie enz. (1617 en later bij herhaling)”.