(Ludwig, vrijheer von), de vader der nieuwere Deensche letterkunde, geboren den 6den November 1684 te Bergen in Noorwegen , studeerde te Kopenhagen in de godgeleerdheid en werd vervolgens huisonderwijzer. Zijne ouders overleden terwijl hij zich aan de universiteit bevond; in weerwil van zijne benarde omstandigheden slaagde hij er echter in door het geven van lessen zooveel bijeen te brengen, dat hij Nederland, Duitschland en Frankrijk, later ook Engeland kon bezoeken. Bij zijn terugkeer te Kopenhagen gaf hij weder eenige jaren onderrigt in de talen, werd daarna buitengewoon hoogleeraar en ontving in last, de Duitsche universiteiten te bezoeken. Hij ging echter naar Parijs, waar hij in 1714 en 1715 ijverig werkzaam was.
In 1718 werd hij hoogleeraar in de metaphysica en in 1720 in de welsprekendheid te Kopenhagen. Nu beproefde hij zijne krachten aan de satire, en nam daarbij Juvenalis tot voorbeeld. Hij schreef een komisch heldendicht in jamben: „Peder Paars (1719—1720)”, dat hem grooten roem bezorgde. Hierop volgden: „Hans Mikkelsens fire skjemtedigte (1722)”, en later: „Hans Mikkelsens Metamorphosis eller Forvandlinger (1726)”. Een toeval bragt hem tot het besluit om voor het tooneel te werken, en het bleek dat hij daar het regte gebied vond voor zijne gaven. Hij schreef in korten tijd een groot aantal blijspelen, die onder den titel „Hans Mikkelsens Comedier (1723—1754, 7 dln)” grooten bijval vonden.
Op deze wijze werd hij de grondlegger van het Duitsche blijspel, en de levendige luim, de geestige scherts en de zonderlinge karakters zijner blijspelen geven hem eene eervolle plaats onder de blijspeldichters van den nieuweren tijd. Zijn humoristische Latjjnsche roman „Nicolai Klimmii iter subterraneum (Onderaardsche reis van Klaas Klim)” is in de meeste Europésche talen overgezet. Ook als geschiedschrijver heeft hij groote verdiensten wegens zijne „Geschiedenis van Denemarken (3 dln, laatste druk 1762—1763)”, — „Algemeene Kerkgeschiedenis (1738—1740, 2 dln)”, — „Geschiedenis der Israëlieten (1742, 2 dln)”, — en „Vergelijkende levensbeschrijvingen van beroemde helden en heldinnen in den trant van Plutarchus (1753—1757, 4 dln)”. Voorts leverde hij zedelijk-populaire vertoogen in zijne „Brieven (1748—1754, 5 dln)”, terwijl zijne „Zedekundige fabels (1754)” van minder allooi zijn. Hij zag zich tot vrijheer verheven en overleed ongehuwd den 27sten Januarij 1754. Rahbeck, Nyerup, Boye, Werlauff, Liebenberg en anderen hebben oordeelkundige beschouwingen van zijne werken geleverd.