Haszkarl (Justus Karl), een Duitsch natuurkundige, die zich inzonderheid door de invoering der kinacultuur op Java heeft verdienstelijk gemaakt, werd geboren te Cassel den 6den December 1811, en vertrok na de opheffing van het koningrijk Westfalen met zijne ouders eerst naar Siegen en in 1817 naar Bonn. Hier bezocht hij het gymnasium, werd in 1827 als leerling geplaatst in den botanischen tuin te Poppelsdorf, zag zich in 1832 belast met het opzigt op den botanischen tuin te Düsseldorf en zette in 1834 te Bonn zijne studiën in de natuurlijke historie voort, om zich tot wetenschappelijke reizen voor te bereiden. In October 1836 vond hij gelegenheid voor eene kostelooze overvaart naar Java en zag zich aldaar geplaatst aan den botanischen tuin te Buitenzorg. Hij zocht dezen op beteren voet in te rigten en volbragt daarenboven onderscheidene togten in het binnenland.
Hierdoor leed echter zijne gezondheid zoo veel, dat hij in 1843 naar Europa terugkeerde om nieuwe krachten te verzamelen. Twee jaar later ging hij wederom naar Indië, doch toen bij zijne komst op Java, onderscheidene beloften, van de Nederlandsche regéring ontvangen, niet vervuld werden, nam hij zijn ontslag en vertrok in 1846 naar zijn vaderland, waar hij zich vergenoegen moest met de betrekking van secretaris van de Kamer van Koophandel te Düsseldorf. In 1852 begaf hij zich wederom in Nederlandsche dienst en vertrok in November van dat jaar nogmaals naar Java. Later begaf hij zich naar Zuid-Amerika om zaden en stekken van den kinaboom te verzamelen, ten einde die naar Java over te brengen en aldaar de kina-cultuur te vestigen. Hoewel hij met groote bezwaren te worstelen had is hij in zijn plan uitstekend geslaagd, zoodat wij ons thans in het bezit van belangrijke kina-aanplantingen in Oost-Indië mogen verheugen.
Haszkarl bleef te Batavia totdat hij de vreeselijke tijding ontving, dat zijne vrouw en kinderen door schipbreuk op den Ooster waren omgekomen. Toen nam hij zijn ontslag en ontving pensioen. Later heeft deze verdienstelijke natuurkundige zich te Cleef gevestigd. Behalve een groot aantal opstellen in tijdschriften schreef hij: „Catalogus plantarum in horto Bogoriensi cultarum (1843)”, — „Over het nut der planten van Java (1844)”, — „Plantae Javanicae rariores (1847)", — „ Australien und seine Koloniën (1849)”, — „Allgemeines Sach-und Namenregister zur Flora (1851)”, — en „Plantae Junghunianae (1851—1852)”.