Hammer-Purgstall (Joseph, vrijheer von), een uitstekend beoefenaar der Oostersche talen, geboren te Gratz in Stiermarken den 9den Junij 1774, studeerde te Weenen, werkte mede aan de uitgave van het ArabischPerzisch-Turksch Lexicon van Meninski, en werd in 1796 secretaris van den vrijheer von Jenisch. Reeds in dien tijd vertaalde hij een Turksch gedicht en leverde verschillende verzen in den „Deutsche Merkur” van Wieland. In 1799 ging hij als tolk naar den geleerden internuntius vrijheer von Herbert te Constantinopel, en deze belastte hem met eene zending naar Egypte. Als tolk en geheimschrijver nam hij deel aan den veldtogt onder Hutchinson, Sidney Smith en Joessoef-pasja tegen Menou en vertrok in den herfst van 1801 over Malta en Gibraltar naar Engeland.
Na zijn terugkeer te Weenen (1802) begaf hij zich met den Oostenrijkschen internuntius, baron von Stürmer naar Constantinopel, en in 1806 als consulair agent naar Moldavië. In 1807 werd hij geplaatst te Weenen, in 1811 zag hij er zich benoemd tot Hoftolk bij de geheime Hof- en Staatskanselarij, in 1817 tot Keizerlijk hofraad, en in 1835, nadat hij de goederen der gravin von Purgstall in Stiermarken verkregen had, in den stand der vrijheeren opgenomen. Hij bleef hofraad in buitengewone dienst bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken, en overleed te Weenen den 23sten November 1856.
Hij was in 1847 benoemd tot voorzitter der pas-gestichte académie, maar legde reeds in 1849 die betrekking neder. Van zijne talrijke werken noemen wij:
„Des Osmanischen Reichs Staatsverfassung und Staatsverwaltung (1816, 2 dln)”, — „Umblick auf eine Reise von Konstantinopel nach Brussa (1818)”, — „Konstantinopel und der Bosporus (1821, 2 dln)”, — vooral zijne uitmuntende „Geschichte des Osmanischen Reichs (1827—1834, 10 dln; 2de druk 1835— 1836)”, — voorts „Geschichte der Assassinen (1818)”, — „Gemäldesaal moslemischer Herrscher (1837—1839, 6 dln)”, — „Geschichte der Goldenen Horde im Kiptschak (1840)”, — „Geschichte der Ilkhane (1843)”, — en „Geschichte der Khane der Krim (1856)”. Wijders vermelden wij: „Geschichte der schönen Redekünste Persiens (1818)”, — „Gesehichte der osmanischen Dichtkunst (1836—1838, 4dln)”, — „Geschichte der arabischen Literatur (1850— 1857, dl 1—7)”, — en „Khlesl’s des Cardinals Leben (1858—1861, 4 dln)”. Ook leverde hij vertalingen van een groot aantal Turksche, Arabische en Perzische dichtstukken, en voor de vertaling van een geschrift van Marcus Aurelius in het Perzisch ontving hij in 1834 van den Sjach de orde van de Zon en den Leeuw. Ook stichtte hij het merkwaardig tijdschrift: „Fundgruben des Orients (1810— 1819, 6 dln)”. Zijne uitgebreide boekerij werd door koning Johann van Saksen aangekocht voor de universiteit te Leipzig.